innovatie van de publieke informatievoorziening

Strijden tegen desinformatie of voor informatie?

deze column luisteren?

.


Voor of tegen? (cc by 4.0 international)

Wat geeft de doorslag? De werkelijkheid? Of onze perceptie ervan? Een van de boeken die mij als wetenschapper hebben gevormd, is The social construction of reality (Peter L. Berger en Thomas Luckmann, 1966). Daarin wordt uiteengezet dat mensen handelen op basis van hoe zij de werkelijkheid definiëren. Wie in het donker de straat niet op durft, blijft binnen, ook al is de buurt volgens politie en statistieken veiliger geworden. Vertrouw je de farmaceutische industrie niet of het opperwezen juist wel? Dan laat je vaccinaties aan je gezin voorbijgaan.

‘Kennissociologie’ heet de stroming waartoe het boek behoort. De toepasbaarheid ervan werd jaar na jaar onbedoeld aangetoond door een ruime meerderheid van de studenten die in werkstukken niet de theorie zelf reproduceerden, maar hun interpretatie ervan. ‘Iedereen leeft in zijn eigen werkelijkheid’, stond er dan. Terwijl de kennissociologie nu juist stelde dat individuele percepties voor een belangrijk deel worden bepaald door de sociale laag en de religie waarbinnen je opgroeit, en door de groepen en instituties waarin je je begeeft.

Als je wilt begrijpen waarom sommige mensen voor nieuws en informatie naar NRC.nl en de bibliotheek gaan en andere mensen naar Facebook of YouTube, komt deze benadering van pas. Ook de hardnekkigheid van veel samenzweringstheorieën wordt ermee invoelbaar. Voor de aanhangers ervan wordt het gezamenlijk verdedigen van hun werkelijkheidsbeeld noodzakelijker als de buitenwacht hen als wappies wegzet. De waarschijnlijkheid dat pogingen om het eens te worden verzanden in een welles-nietes over wie de rode en wie de blauwe pil heeft ingenomen nadert tot 1.

Je kunt je gemeenschapsgeld beter inzetten op fighting for information dan op fighting misinformation.

Pogingen om de verspreiding van mis- en desinformatie tegen te gaan, zullen dan ook weinig succes hebben, nog afgezien van de vraag of het in een open samenleving wenselijk is dat de overheid zich hiermee inlaat. In de Misinformation Review van de Harvard Kennedy School werd twee jaar geleden al aannemelijk gemaakt dat interventies die het vertrouwen in betrouwbare bronnen vergroten effectiever zullen zijn. Je kunt je gemeenschapsgeld dus beter inzetten op fighting for information dan op fighting misinformation.

Een recenter commentaar in hetzelfde tijdschrift relativeert het gevaar van generatieve kunstmatige intelligentie voor de publieke opinievorming. Ja, het is waar dat het produceren van realistisch ogende nepberichten, -foto’s en -audio een fluitje van een cent is. Ook in financiële zin: het kost bijna niets om ChatGPT, Gemini en consorten heel veel onzin te laten uitkramen. Maar omdat onze informatieverwerkingscapaciteit beperkt is, betekent dit slechts meer overaanbod dan we toch al hadden.

Mis- en desinformatie bereiken in welvarende westerse landen een kleine (maar wel luidruchtige) minderheid van hooguit vijf procent. Volgens de auteurs zouden we ons beter zorgen kunnen maken over politici en bestuurders die hun en onze werkelijkheid uit electorale motieven geweld aandoen. Of er geen actieve herinnering aan hebben.


Deze column verscheen in Vakblad IP | Informatieprofessional, jaargang 28 nummer 2, maart 2024.


Creative Commons License
Strijden tegen desinformatie – of voor informatie? by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 15 maart 2024 | Posted in columns, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , , , , , , , , , , | Reactie

Lichamelijke oefening

Deze column luisteren?




jonge vrouw leest boek tijdens workout

‘Rebecca works on her something’, by Mike Burns (Flickr, cc by-sa 2.0)

Het begint meteen na de geboorte. Al snel herkennen we klanken. Aandachtig luisteren we naar mama en papa en proberen we de geluiden die ze maken na te bootsen. Het kost een paar jaar oefenen, maar vóór de basisschool lukt het al aardig om volledige, zij het nog korte, zinnen te produceren. Een wonder, als je erover nadenkt wat daarbij komt kijken: luisteren, interpreteren, reageren; trommelvlies, hamer en aambeeld; longen, strottenhoofd, stembanden; tong, kaken en lippen.

Over naar de volgende fase. We leren de symbolen herkennen die horen bij de inmiddels vertrouwde klanken. We leren woorden ontleden in letters en lettergrepen, en andersom vormen we woorden uit de samenstellende onderdelen. Woorden worden zinnen, zinnen worden verhaaltjes. Onze hersenen raken eraan gewend de oogspieren zo aan te sturen dat onze blik soepel over de tekst glijdt. En dat in een tempo dat ons in staat stelt om deze visuele informatie om te zetten in betekenissen.

Dan leren we zelf schrijven: eerst letters, dan woorden, dan zinnen. Teksten en verhalen. Ingewikkelde motoriek: potlood vasthouden, proberen die letters na te tekenen. Spieren in hand en vingers die aanvankelijk maar niet de route willen volgen die ogen en hersenen voor ze uitstippelen. Maar we blijven het proberen, en gaandeweg lukt het, of nou ja, steeds beter.

We kunnen het nu, lezen en schrijven, en we kunnen ons bijna niet meer voorstellen dat we het ooit niet konden.

Als we het eenmaal beheersen, dat complexe samenspel van kijken, luisteren, interpreteren, informatie verwerken en fijne motoriek, voelen we ons groot. We zijn nu lid van een cultuurgemeenschap, al is er geen overgangsritueel om dat heuglijke feit kracht bij te zetten. We kunnen het nu, dat lezen en schrijven, en we kunnen ons bijna niet meer voorstellen dat we het ooit niet konden.

En dát, beste lezer, is het moment waarop we beginnen het belang van taal-, lees- en schrijfvaardigheid te relativeren; voor onszelf en vervolgens voor onze kinderen. Hoe anders is te verklaren dat we in Nederland het opbouwen van leesvaardigheid zo hebben laten verslonzen? Misschien heeft ook de neiging om alle progressie te willen toetsen een rol gespeeld. De leeropbrengst van het ‘vrij’ lezen van langere teksten en boeken laat zich nu eenmaal minder goed toetsen dan het grammaticaal ontleden van zinnen en het benoemen van signaalwoorden.

Mits de hardware (trommelvliezen et cetera) meewerkt, gaat het leren spreken van de moedertaal bijna vanzelf. Lezen en schrijven vergen daarentegen instructie en oefening. Blijvende oefening. Neurobiologen hebben vastgesteld dat als je minder gaat lezen, de eerder opgebouwde verbindingen tussen de visuele, auditieve en motorische gebieden in de hersenen verzwakken. Mensen die meer lezen, schrijven makkelijker – en beter. Studenten die met de hand aantekeningen maken, blijken de stof ook beter te onthouden dan degenen die dit op de laptop doen.

De wetenschap weet er nog lang niet alles van, maar vast staat inmiddels wel dat lezen en schrijven ook fysiek, in ons lichaam, verknoopt zijn met taalbeheersing. Lezen is lichamelijke oefening.


Deze column verscheen in Vakblad IP | Informatieprofessional, jaargang 28 nummer 1, februari 2024.


Creative Commons License
Lichamelijke oefening by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 18 februari 2024 | Posted in columns, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , , , , , , , , , | Reactie

Verdwijnende inkt

‘ink jar and quills’, Student of Rhythm (Flickr.com, cc by 2.0)

Op het Dominicus College in het katholieke Nijmegen, waar ik de jaren tachtig grotendeels heb doorgebracht, liepen tussen de ‘gewone’ leraren nog enkele paters rond. Van een van hen, pater Bromberg, heb ik zelf nooit les gehad, maar mijn oudere zus was er getuige van dat een klasgenote verdwijnende inkt op zijn crèmekleurige pij spoot. Bromberg, wiens naam ik tot dan toe had geassocieerd met slapende vulkanen, zag er de humor niet van in. Hij barstte uit in vuur en woede en kwam pas tot bedaren lang nadat de blauwe vlek in het niets was opgelost.

Dit voorval kwam me weer voor de geest toen ik onlangs te gast was bij een diploma-uitreiking in de sfeervolle negentiende-eeuwse Artisbibliotheek. Vijf studenten ontvingen er hun masterdiploma Boekwetenschap. Eén thesis sprong er voor mij uit. Student Amber Blewanus ondernam een historische zoektocht naar duurzame inkt. Van Plinius de Oudere in het jaar 77 tot het begin van de negentiende eeuw analyseerde ze tweehonderd recepten voor inkt van vóór het petrochemische tijdperk. Want als we de olie straks in de grond laten zitten moeten we toch wat.

Om te beginnen heb je pigment nodig, leerde ik. Dat moet met lijm of gom aan het perkament of papier worden gehecht. Plus een oplosmiddel voor het drogen en tegen het vlekken. En dan soms nog wat ander spul om de inkt beter hanteerbaar te maken.
Wat gebruikte men voor dit alles? Mineralen en metalen, zoals ijzersulfaat, lood, arseen en kobalt. Geen ingrediënten om je vingers bij af te likken, weten we nu. Allerhande plantaardigs voor de kleur, zoals galnoten, brazielhout en indigoplanten. Arabische gom, azijn, honing en lijnzaadolie als bind- of oplosmiddel. Maar ook stoffen van dierlijke oorsprong. De inkt van inktvissen natuurlijk. Vislijm, eieren en yoghurt. Kamelenmelk en geitengal. Gemalen nagels. En, die zag ik even niet aankomen, ook menselijke ingrediënten: moedermelk (!) en urine.

Alle goorheid op een stokje – welke van deze ingrediënten en inkten zijn duurzaam? Nou, als het spul niet giftig is, de productie het milieu niet belast en het product zelf biologisch afbreekbaar is, mag er van de EU een groen logo op. Ja maar, ho eens even, roepen archivarissen en bibliothecarissen in koor: biologisch afbreekbaar? Duurzaam? Terwijl wij alles doen om papieren erfgoed te redden van de inktvraat!?

Door de e-reader en het digitaal uitlenen van e-books zijn we inmiddels vertrouwd geraakt met spoorloos verdwijnende teksten. Maar zijn we bereid deze mate van vergankelijkheid ook bij gedrukte boeken te accepteren?

De uitbarsting van de Bromberg in het jaar des Heren 1985 vond zijn oorsprong in deze laatste betekenis van ‘duurzaam’: blijvend. Terwijl de prank gebaseerd was op de eerste (al was de inkt hier, toegegeven, wel héél erg vergankelijk).
Door de e-reader en het digitaal uitlenen van e-books zijn we inmiddels vertrouwd geraakt met spoorloos verdwijnende teksten. Maar zijn we bereid deze mate van vergankelijkheid ook bij gedrukte boeken te accepteren, vraagt Amber Blewanus zich concluderend af. En is er wel een markt voor zichzelf uitwissende boeken, hoor ik de uitgever denken.

Plinius de Oudere zal niet hebben voorzien dat het inktrecept uit zijn Naturalis Historia twintig eeuwen later nog eens in een masterthesis terecht zou komen. Afgaand op de bekendste zin uit datzelfde encyclopedische werk, ‘de goede dingen zijn niet opgewassen tegen de kwade’, was hij naast een doemdenker toch wel enigszins helderziend. Twee jaar na voltooiing ervan stierf hij bij de beruchte uitbarsting van de Vesuvius.

Tja. Is uiteindelijk niet alles vergankelijk? Eergisteren werd bekend dat komende zomer na 168 jaar de laatste leerling de deur van het Dominicus College achter zich dicht trekt.

Amber Blewanus (2023). The viability of documented ink recipes in texts predating the petrochemical era: Producing sustainable inks, in a journey towards NetZero. Thesis Book Science, Graduate School of Humanities, University of Amsterdam; supervisor dr. Alice Twemlow; second reader dr. Paul Dijstelberge. De thesis wordt uitgegeven bij Armorica, de uitgeverij van Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Stuur voor meer informatie een mail aan de auteur.

Deze column is verschenen in Vakblad IP | Informatieprofessional, jaargang 27 nummer 9, december 2023.

Posted by Frank Huysmans on 23 december 2023 | Posted in columns, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , , , , , , , , , , , | Reactie