innovatie van de publieke informatievoorziening

Wil je internetvrijheid? Schrijf een businessplan

‘Oh, East is East, and West is West, and never the twain shall meet…’ De bekende dichtregel van Kipling zette zich in mijn hoofd vast toen ik het artikel over de digitale vrijdenkers in het laatste Bibliotheekblad uit had (Prioriteitstelling digitale bibliotheek onder vuur, door Eddy Kielema, jrg 17 nr 3, pp 20-23).

Formalistisch

In dat artikel (niet online beschikbaar bij Bibliotheekblad maar wel hier) komen enkele digitale vrijdenkers in bibliotheekland aan het woord: Joost Heessels, Esther Valent, Jeroen de Boer en Edwin Mijnsbergen. Zij plaatsen kritische noten bij huidige ontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek. Innovatieve ideeën voor de bibliothecaire dienstverlening ontmoeten weinig enthousiasme bij de organisaties die voor een landelijke doorbraak van die ideeën zouden kunnen zorgen: VOB, SIOB, BNL en misschien mogen we de samenwerkende PSO’s er ook bij rekenen. Niet dat de landelijke organisaties tegen innovatie zijn. Wel stellen ze zich (met uitzondering van BNL-manager Hans van Dijk) in het artikel nogal formalistisch op. De VOB stelt zich op het standpunt dat zij niets doet wat niet door haar leden in de commissies of de algemene ledenvergadering is ingebracht.

Waarom verschuilen bibliotheekorganisaties zich achter verenigingsprotocollen en business cases? Waarom pakt men de goede ideeën niet gewoon op en gaat ermee aan de slag?

Als mensen goede ideeën hebben, kunnen zij proberen bibliotheekdirecteuren voor hun plannen te winnen onder het motto: ‘het gaat niet om gelijk hebben, maar om gelijk krijgen’ (aldus VOB-woordvoerder Francien van Bohemen). Die kunnen het dan bij de branchevereniging op de agenda zetten. Lotte Sluyser, directeur van de bibliotheek Haarlem, voegt daaraan toe dat een initiatief als het weer op poten zetten van digitale vraagbeantwoording voor bibliotheken gebaat is bij een formelere aanpak. Schrijf een businessplan om directies voor je plan te winnen, adviseert Sluyser.

Groot, nieuw, overtreffend

Mij komt het voor dat de bibliotheken en hun branchevereniging zich er daarmee te makkelijk van afmaken. Om niet te zeggen dat ze de discussie liever mijden. De digitale voortrekkers proberen duidelijk te maken dat het verzeild raken in overlegstructuren en businessplannen bij innovaties juist niet productief is. Zoals Edwin Mijnsbergen het in het betreffende artikel stelt: “Als je meteen gebruikmaakt van de gratis software die overvloedig beschikbaar is en gewoon begint met een aantal mensen die willen en mogen, dan bereik je een groot deel van je doelen ook, maar dan veel sneller en goedkoper”. Zijn kritiek en ongenoegen betreffen de neiging die er bestaat in Nederland bibliotheekland om gelijk iets groots, nieuws en overtreffends te gaan maken, liefst met veel overlegpartijen en een externe opdrachtnemer (want een IT-ontwikkelproject is niet iets dat de bibliotheken zelf kunnen doen). Uitkomst van het proces is dan meestal dat het eigenaarschap weer teruggebracht moet worden naar de branche zelf, met alle moeilijkheden en weerstanden van dien.
Ik heb dezelfde ervaring als Edwin. Toen ik nog bij het SIOB werkte, heb ik meermalen het idee geopperd dat ik ook recentelijk nog eens heb gepost op 1825dagen.nl (ook een mooi voorbeeld van een verfrissend initiatief trouwens). Binnen enkele uren kwam per Twitter een bericht dat er al aan gewerkt wordt en dat er binnenkort een overleg zou plaatsvinden met, jawel, tien betrokken partijen. Sindsdien niets meer van gehoord.

Belangenjungle

Waar zijn de betrokkenheid en het lef gebleven? Waarom verschuilen bibliotheekorganisaties zich achter verenigingsprotocollen en business cases? Waarom moeten alle mogelijk geïnteresseerde partijen er vanaf moment één bij betrokken worden in een overlegplatform? Waarom pakt men de goede ideeën niet gewoon op en gaat er lean and mean mee aan de slag?
Ik kan een paar redenen bedenken. Bibliotheekdirecties hebben het te druk met bezuinigingsdiscussies en reorganisaties om nog energie over te hebben voor discussies over vernieuwingen en internetvrijheid. Goed mogelijk, maar dan zouden ze juist hun koepel ertoe moeten bewegen de dingen te doen die moeten gebeuren. Van haar kant zou de VOB ook eens actief kunnen peilen hoe de leden staan tegenover het oppikken en in de praktijk omzetten van initiatieven en innovaties.
Tweede reden: de bibliotheeksector hangt teveel van belangen aan elkaar die in vergadercircuits tegen elkaar moeten worden uitgeruild. Je nek uitsteken is in zo’n belangenjungle meestal niet de verstandigste strategie. Vragen om een kant-en-klare business case (in plaats van die te laten uitwerken in de eigen organisatie door mensen die meer ervaring en affiniteit hebben met business cases dan de innovatoren zelf – dat heet arbeidsdeling) is een veiliger route. Komt het uitgewerkte plan er wel, dan kijk je ernaar en steek je er geld in als je er iets in ziet. Slaagt het, dan ben je in de sector het mannetje of vrouwtje. Mislukt het, dan kun je altijd zeggen: vreemd en jammer, want de business case zat goed in elkaar. Komt het plan er niet, nog beter, verder geen gedoe. Ik ben bang dat dit de waarschijnlijkere verklaring is.

Binnensmonds gemompelde adhesie

Laten we wel wezen: is een business case echt nodig bij een initiatief over bijvoorbeeld informatievrijheid, of mag het ook gewoon actie zijn? Toen Jeroen de Boer en Edwin Mijnsbergen OpenBibliotheken startten, heb ik het meteen gesteund en de blauwdruk voor het manifest geschreven. Dat het in de sector tot niet meer heeft geleid dan wat binnensmonds gemompelde adhesiebetuigingen vind ik onbestaanbaar. Over de hele aardbol maken bibliothecarissen zich druk om informatie- en internetvrijheid. De IFLA maakt zich er sterk voor, de ALA en nog een behoorlijk aantal nationale bibliotheekkoepels. Ze doen dat niet alleen omdat ze het abstracte ideaal aanhangen. Ze doen het misschien nog wel meer omdat het in het belang is van bibliotheken zelf. De afgelopen jaren heb ik talloze strategienota’s en beleidsplannen voorbij zien komen (van de VOB en van bibliotheken zelf) die beginnen met het citeren van de eerste alinea’s van het IFLA/UNESCO-manifest over de openbare bibliotheek. Daarin wordt de openbare bibliotheek een schepper van ‘een essentiële voorwaarde voor levenslang leren, onafhankelijke besluitvorming en culturele ontwikkeling van individuen en maatschappelijke groeperingen’ genoemd, onder verwijzing naar het belang van ‘vrije toegang tot kennis, wetenschap, cultuur en informatie’.
Het belang van informatievrijheid onderschrijven als het de eigen organisatie goed uitkomt, maar zelf niet in actie komen als die informatievrijheid onder druk staat. Sterker: als je je werk als bibliotheek niet meer goed kunt doen omdat het auteursrecht het niet toestaat e-books uit te lenen zonder toestemming van de rechthebbenden. Ook_verschenen_alsAls je op het web vrij beschikbare pdf’s niet in je eigen catalogus kunt opnemen, omdat dat volgens de wet aan een nieuwe openbaarmaking gelijkstaat (‘ook verschenen als online resource’). Ik weet niet wat een belangenvereniging anders zou moeten doen dan meteen actie ondernemen. Zeker op een moment dat haar leden gebukt gaan onder het bezuinigen en reorganiseren. Wie weet komen dan ook, net als in het gedicht van Kipling, oost en west uiteindelijk weer nader tot elkaar.

Creative Commons License
Wil je internetvrijheid? Schrijf een businessplan by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 28 maart 2013 | Posted in beleid, opinie | Tagged , , | 8 Comments

The default in open access: CC-BY-SA


The contribution of Creative Commons (CC) to a less restrictive copyright regime is, I think, invaluable. The great thing about CC is that it gives makers (that is, creators of all sorts: writers, composers, visual artists, photographers, and professions we cannot even think of yet) an opportunity to share their work more openly. And here’s the beauty in it: It does so within the confines of copyright legislation itself.

Licensing your work under one of the six current CC licenses amounts to saying: okay, I created this work, but of all the rights copyright legislation is bestowing upon me as a maker, I am happy to waive some for it to get a wider dissemination. And depending on the license I choose – and I can opt for a different license for different works – I give others more or less freedom to do with it what they want. If I want a maximum reach for my work, I do not care if others re-use it for profit making, and I will not use the Non Commercial-clause. If I want others to respect the integrity of my work, I’ll add the No Derivatives-clause.

CC-BY as the standard, or rather CC-BY-SA?

It looks as though more and more open access advocates opt for the CC-BY as the standard for open access in (scientific) publishing. In a recent piece Michael W. Carroll indeed argues that CC-BY should be the gold standard for open access. Though I can follow his arguments, I am not sure I can agree. I would like to advocate another position: the default option as an open access standard should be CC-BY-SA.

The point is that in the second stage of re-uses (remixes) CC-BY-licensed content is no longer protected from being locked up again.

Why? Simply because the Share Alike-clause guarantees that all future derivatives (‘remixes’) of the work will be open. Using CC-BY, you are never sure that others who elaborate on your work will eventually publish it under a more restrictive license. They can use your work, add a paragraph, and lock it up under full copyright, or under a CC-BY-NC-ND license. What is nice is that you will still be listed as one of the authors of the work. What is not so nice is that this particular remix of your creation will not be able to spread as far as you wished when you threw it into the world.

Stallman’s legacy: General Public License and Share Alike

The power of the Share Alike-clause struck me when I was reading some of the essays by Richard M. Stallman, who turned 60 yesterday. Stallman is the intellectual father of the free software movement and the licenses under which free software is distributed. In his bundle of essays Free Software, Free Society (second edition), he describes how he and his companions were trying to find a way to keep the code they were writing free – in the democratic sense of that word – ‘libre’ – and not necessarily ‘gratis’ (whether or not software is sold at a price or shared without economic transaction is not relevant here).
As coders, they advocated the right for everyone to use, study, redistribute and alter computer code, or even the code contained in domestic appliances, so that these tools better fit the purposes of the user.

But by default, changing code is not allowed by intellectual property (IP) law. IP law bestows alienable rights to creators and awards them exclusive rights to put their concepts to the market for a limited period of time. The logic behind IP law is that this promotes innovation by economically stimulating creators to come up with innovations – to the benefit of society as a whole. This comes at a price, however: it seriously restricts sharing and working together on innovations, which is more often than not helpful or even necessary in today’s highly complex technological engineering. You simply need people with different specialisms to construct something as complex as a stable operating system.

With a simple trick of ingenious beauty, they succeeded to create the free sphere they wished within the existing intellectual property rights regime. The General Public License (GPL) allows others to change the code for their own purpose under only two conditions: (1) that the original author of the code be mentioned and (2) that alterations of the code be published under the same license. In Free Software, Free Society, Stallman describes how the license effectively forced universities and companies to redistribute alterations of GPLed code by their employees as free software – which otherwise most likely would not have happened.

Free: the ethical imperative

I’m not going into the important discussion here about whether free software is the same as open source software (Stallman vehemently argues that open source is a designer problem, whereas free software is a social movement with an ethical imperative). More important here is tackling the question whether what counts for computer code also counts for text and copyright.

I am inclined to think it does. For all the differences in sorts of use, amount of alterations and redistributions between computer code, research data, metadata produced by libraries, of which I am aware, the effort of keeping free information free is an important ethical imperative. It is certainly true that the CC-BY-license awards the users of your own work more freedoms than the CC-BY-SA-license does. The point is that in the second stage of re-uses (remixes) CC-BY-licensed content is no longer protected from being locked up again.

So, to repeat the argument: Suppose somebody else takes your book, alters some phrases, adds a chapter or two, and publishes it under a more restrictive license – let’s say CC-BY-NC-ND. This remixer is perfectly allowed to do so (provided, of course, that s/he mentioned your name as original author). But that is not what you, being that original author, had in mind when you were sharing your work. You probably wanted others, like this author, to use your work and share improvements under CC-BY.

And suppose you are director of a national library that decides to put its metadata, generated with taxpayer’s money by many librarians over decades, on the web under a CC-BY-license or even CC0 (which is, by the way, not a license, but that is another matter). Then you want others to be able to use that database and possibly improve it, adding new records and fields. What expression will take over your face if after a while a company, or another library for that matter, distributes an improved and expanded version of your data set under a license that effectively prohibits you from re-using it yourself?

Why Share Alike should be the default

CC-BY-SA, the Creative Commons equivalent of the GNU General Public License, makes sure that this will not happen – or if it does happen, you will have a very strong case in court. That is the reason why Lawrence Lessig cum suis incorporated it in CC (Lessig’s book Free Culture was heavily inspired by Stallman’s work, the author acknowledges). And it is also the reason why it is the default option in Wikipedia. With the more restricted freedoms it offers for first re-uses (remixes) than CC-BY does come additional freedoms for all re-uses that follow. And so to keep free content free (again, to quote from Stallman’s book cited above, “think of ‘free speech’, not ‘free beer’”). Or to make sure openness is viral and passed on to other projects, as Mike Taylor puts it in one of his excellent tutorials on open access.

That is why, it seems to me, CC-BY-SA should be the default option for open access, not CC-BY. It’s a simple question of how best to serve the public good. Until now, I haven’t heard convincing arguments why CC-BY would be more suited for that purpose than CC-BY-SA. That CC-BY comes closest to the Budapest, Bethesda and Berlin Declarations on Open Access does not imply per definitionem that it is the option to be preferred. For first re-uses it is; for further re-uses it is not, I would say. But I will be happy to change my mind if I oversaw some more powerful arguments!

Please use the “comment’ option or share your thoughts under ‘Geef een reactie’ (sorry for Dutch!).

Creative Commons License
The default in open access: CC-BY-SA by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 17 maart 2013 | Posted in beleid, opinie, WareKennis | Tagged , , , , | 4 Comments

Krantenkolommen en boekenkasten

Veranderende openbare bibliotheek in gedigitaliseerde kranten

RKOLB_Eindhoven_1941Zijn de hoogtijdagen van de massadigitalisering alweer voorbij? De voorbij jaren is het aanvankelijke optimisme rond het bewaren en ontsluiten van mediaal erfgoed getemperd. Het bewaren en van tijd tot tijd migreren van digitale kopieën kost veel geld. Optische karakterherkenning van teksten brengt nog altijd veel fouten en dus ontsluitings-problemen met zich mee. En dan zijn er nog de auteursrechtelijke belemmeringen: niet alles wat gescand is mag zomaar worden getoond, zelfs niet als praktisch niet meer is te achterhalen wie de rechthebbenden zijn.

Desalniettemin beginnen wetenschappers de bestanden te ontdekken en gebruiken. De massadigitalisering biedt voorheen ongekende mogelijkheden voor analyse van cultuur en samenleving. Ze werpt ook nieuw licht op de betekenis van informatie in die samenleving. Gebruikmakend van de krantendatabase van de Koninklijke Bibliotheek wordt in dit artikel de veranderende positie van de openbare bibliotheek in beeld gebracht.

Google Books en kranten.kb.nl

Wie culturele verandering wil onderzoeken, heeft inmiddels de beschikking over twee fraaie bronnen. Google heeft in zijn boekenscanproject inmiddels meer dan 20 miljoen titels gedigitaliseerd van de circa 130 miljoen die er wereldwijd ooit zijn verschenen (aldus Google zelf). In die teksten kun je, online en behoorlijk geavanceerd, naar strings tot maximaal 5 woorden zoeken; ‘ngrams’ geheten. Deze zijn er momenteel in het Engels (Brits en Amerikaans), Frans, Duits, Spaans, Italiaans, Chinees, Hebreeuws en Russisch.1 Google scant al enige jaren ook Nederlandstalige boeken maar heeft vooralsnog in onze taal geen ngrams in de aanbieding.

Daarom is het zo mooi dat we in Nederland nu, als een van de eerste landen ter wereld, beschikken over een groot corpus aan gedigitaliseerde krantenartikelen. In betrekkelijk korte tijd, zo’n vijf jaar, zijn circa 9 miljoen pagina’s gescand met in totaal 59 miljoen redactionele bijdragen. Samen met familieberichten en advertenties komt het totale bestand uit op ruim 85 miljoen artikelen uit de periode 1618-1995. En dat is nog maar 8% van het beschikbare materiaal. De KB werkt de komende jaren door aan het uitbreiden en verder ontsluiten ervan.2

Maatschappelijke betekenis

Het aantal vermeldingen van ‘openbare bibliotheek’ in Nederlandse dagbladen zou ons iets kunnen vertellen over haar plaats in de samenleving en haar maatschappelijke betekenis. Wat dat ‘iets’ precies is, is echter niet meteen duidelijk. Daarvoor is in ieder geval wat historische kennis als kader nodig.

In West-Europa werd in de eerste helft van de negentiende eeuw de roep om algemeen toegankelijke leeszalen met evenwichtig samengestelde collecties luider. In 1850 resulteerde dat in Engeland en Wales (later ook in Schotland en Ierland) in de Public Libraries Act. In Nederland begint het ijveren voor een soortgelijke wet ook rond die tijd.

De eerste openbare bibliotheken (OB’s) ontstaan hier echter pas rond 1900. Ze onderscheiden zich van de dan al langer bestaande volksleeszalen met kwalitatief betere en pluriformere collecties, algemene toegankelijkheid en financiering uit de publieke middelen. In het lezenswaardige boek Lezen voor iedereen van Paul Schneiders3 wordt geschetst hoe de OB na een veelbelovende start in het eerste decennium te maken krijgt met tegenslagen, zoals verzuilde interne verdeeldheid en uitblijvende subsidie in de magere jaren ’20 en de crisisjaren ’30. Pas in de jaren ’60 en ’70 kan een grote sprong voorwaarts worden gemaakt.

IP_OB_KB_fig1

Figuur 1 zet het aantal vermeldingen4 van openbare bibliotheken (in verschillende naamvarianten, daarover straks meer) in de KB-dagbladen af tegen cijfers over de feitelijke presentie in de samenleving. Die laatste kun je in beeld brengen met de aantallen vestigingen, materialen in de collecties, ledentallen en uitleningen. Dit zijn cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft bijgehouden.5 Omdat we het over onvergelijkbare grootheden hebben, zijn de cijfers geïndexeerd met 1975 (toen de Wet op de Openbare Bibliotheken van kracht werd) als arbitrair peiljaar.

Waar het aantal vermeldingen piekt in de periode 1920-1930 en daarna tot de jaren zestig gestaag afneemt, zit er in de aanbod- en gebruikscijfers juist een geleidelijke groei die in de jaren vijftig versnelt. Van de jaren ’60 tot en met de jaren ’80 lopen de trends parallel omhoog. Terwijl vanaf de jaren ’80 de groei in aanbod en gebruik afvlakt, daalt de aandacht die dagbladen eraan hebben besteed.

Welke betekenis kun je hieraan geven? Zonder nadere lezing van de onderliggende artikelen zelf – ruim vijftigduizend – is dat niet evident. Het is wel waard nader te onderzoeken of het aantal vermeldingen in dagbladen verband houdt met de politiek-bestuurlijke discussie over de openbare bibliotheek. Uit de geschiedschrijving weten we dat er in de jaren ’10 en ’20 hevig is geijverd (‘gelobbyd’ zouden we nu zeggen) voor gemeentelijke en Rijkssubsidie.

Eenmaal geregeld (in 1921 werden de Rijkssubsidievoorwaarden ingevoerd) is het logisch dat de aandacht voor ‘het dossier’ wat afneemt. De voorbereiding en invoering van de Wet op het Openbaar Bibliotheekwerk en de decentralisering van het openbaar bibliotheekwerk naar het gemeentelijk niveau in de jaren ’80 kunnen de hausse aan artikelen in die jaren verklaren. Daarna wordt het in de jaren negentig ‘business as usual’ en daalt de redactionele belangstelling weer.

Andere naam, andere functie?

De zes organisaties – Groningen, Leeuwarden, Utrecht, Dordrecht, Den Haag en Rotterdam – die in 1908 de voorloper van de huidige VOB oprichtten, heetten niet openbare bibliotheken maar openbare leeszalen en bibliotheken (O.L.B.’s, met puntjes nog). Dit verschil in naamgeving is betekenisvol. Zeker nu in 2013 veel openbare bibliotheken, in reactie op de sinds medio jaren negentig teruggelopen uitleentallen, voor een fundamentele keuze staan. Gaan we proberen dit tij te keren door de uitleenfunctie sterker te maken? Of gaan we juist weer sterker inzetten op de verblijfsfunctie die in onze beginjaren centraal stond? Dit heeft uiteenlopende keuzes tot gevolg voor collectioneren, het inrichten van de ruimte en uiteraard ook voor nieuwbouw.

IP_OB_KB_fig2

Iets van die keuzes komt terug in figuur 2 dat het relatieve vóórkomen van drie namen door de tijd heen weergeeft. In de negentiende eeuw, als de openbare bibliotheek in ons land feitelijk nog niet bestaat, strijden ‘boekerij’ en ‘bibliotheek’ om voorrang.6 ‘Boekerij’ is een vernederlandsing van librije en betekent oorspronkelijk ‘verzameling boeken’, aanvankelijk vooral privécollecties In de 19e eeuw komt het ook in zwang voor het gebouw waar men naar binnen kan om een collectie te raadplegen.

In het laatste decennium van die eeuw gaan de eerste openbare bibliotheken open. Dan begint de snelle opmars van de ‘openbare leeszaal’ in de krantenkolommen (zonder én met de toevoeging ‘en bibliotheek’). Pas vanaf de jaren zestig zien we dat ‘leeszaal’ uit de naamgeving begint weg te vallen, tot er vanaf 1980 weinig meer van over is.

De eliminatie van ‘leeszaal’ valt samen met de sterkere nadruk in die jaren op uitbreiding van de collecties ten behoeve van thuisgebruik. Die kwam bijvoorbeeld tot uitdrukking in het aanschaffen van meerdere exemplaren per titel.7 Bovendien werd de inrichting aan die uitleenfunctie aangepast: minder ruimte voor tafels en stoelen, meer ruimte voor de boekenkasten en later de rekken met cd’s, videobanden en dvd’s.

Beeld van een instituut

Door puur het aantal vermeldingen in krantenkolommen te tellen, krijg je een heel aardig beeld van de historie van een instituut als de openbare bibliotheek. Figuur 3 illustreert dat nog eens met de gebruikte zoektermen voor de negentiende en twintigste eeuw. IP_OB_KB_fig3Zelfs zonder de artikelen te lezen, leer je iets over het belang dat in verschillende periodes aan toegang tot informatie voor eenieder werd gehecht. En hoe die toegang werd gefaciliteerd, in de leeszaal en thuis. Een thema dat momenteel weer centraal staat in discussies over de verhouding tussen de uitleen- en verblijfsfunctie in de openbare bibliotheek van de toekomst.

Noten
1 Alle ngram-databestanden zijn beschikbaar voor download op http://books.google.com/ngrams/info. Daar zijn ook voorbeelden te vinden van de geavanceerde zoekmogelijkheden. In tegenstelling tot de bronteksten mogen deze tekststrings binnen het geldende auteursrecht wel worden ontsloten. Dit geldt ook voor de krantendatabase van de KB.
2 Zie http://kranten.kb.nl/about.
3 Paul Schneiders (1990). Lezen voor iedereen. Geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland. Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC).
4 Aangezien het corpus waarin deze artikelen zijn verschenen door de jaren heen sterk fluctueert, betreft het in de figuren 1 en 3 relatieve getallen: het aantal artikelen waarin de openbare bibliotheek voorkomt gedeeld door het totaalaantal artikelen in de database. Elsbeth Kwant, Jasper Faase en Hans Hoogeveen van de Koninklijke Bibliotheek komt dank toe voor het achterhalen en aanleveren van de totaalaantallen in het corpus.
5 Zie de database Statline van het CBS.
6 Bij de weergegeven verhoudingen in de periode 1800-1850 gaat het overigens maar om geringe aantallen artikelen, groeiend van 2 in het eerste decennium tot 90 in 1840-1849. Vanaf 1850 zitten er pre decennium ten minste 100 artikelen in de database, met een piek van net boven de 10.000 in 1930-1939.
7 Dat leeszalen aanvankelijk niet altijd ook bibliotheken waren, had zeker ook te maken met financiële beperkingen. De openbare leeszalen en bibliotheken uit de beginperiode groeide het geld niet op de rug. Eenmaal aangeschafte boeken waren een kostbaar bezit dat voor zoveel mogelijk gegadigden beschikbaar moest zijn.

Dit artikel verscheen in iets andere vorm in InformatieProfessional, 17 (2013), 2, pp. 24-26

Creative Commons License
Krantenkolommen en boekenkasten by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 11 maart 2013 | Posted in beleid, onderwijs, onderzoek, vakpublicaties, WareKennis | Tagged , , | Reactie