Bron: Brooklyn Public Library (http://www.bklynlibrary.org)
No other place in the community is better equipped and motivated to help people of all ages find information, develop knowledge and explore their creative talents, than the public library. At least, that is the impression one gets when reading policy documents and manifestos. The UNESCO Public Library Manifesto, first adopted in 1949 and last amended in 1994, states: “The public library, the local gateway to knowledge, provides a basic condition for lifelong learning, independent decision-making and cultural development of the individual and social groups.”
Support under scrutiny
There is certainly a case to be made that with their balanced collections of non-fiction as well as fiction books open to all who walk in, public libraries provide ample resources for those engaged in self-education, be it out of leisure pursuits or for professional purposes.
Yet it seems to me that since the turn of the century European public libraries have shifted away from special programs geared at lifelong learners. True, in many communities across Europe adults can follow courses in their libraries, with a focus on computer, Internet and social media skills. Also, second language learners are welcomed and introduced to collections of easy reading materials.
But amidst doubts about their continued relevance in the digital era, many libraries have had to bow their heads for pressure from local authorities to focus on what most policy makers now see as the library’s core business: lending out as many books as possible, and supporting primary and (to a lesser extent) secondary schools in language and reading development. One gets the impression that lifelong learning has been falling off both the educational and social policy agenda in the last decade, and hence off the library agenda as well.
Volksbibliotheken and beyond
It has not always been like that. Pioneers of the idea of a public library in the 19th century criticised the then prominent ‘people’s libraries’ (‘Volksbibliotheken’ in German and Dutch). These libraries, in the words of one proponent, erect a fatal schism between ’the people’ and ’the more developed’, forcing the former on a ‘barren island’ of popular reading material and hindering them in taking note of what else there is to learn.
Librarians are more than willing to support people of all ages, but they need support from policy makers. Perhaps they even deserve it.
Public libraries, in contrast, would offer books and periodicals for self-study and self-development to those who did not find themselves in a financial position to access these otherwise. The struggle lasted roughly from the 1830s to World War II before public libraries had at last been firmly established and secured sufficient and structural public funding.
Shifting away from lifelong learning
After the war, the focus of public libraries gradually shifted away from self-learning and personal development. With the establishment of the human rights, public libraries were seen as guarantors of fundamental information rights: freedom of access, freedom of expression and protection of the private sphere.
In the second half of the 20th century, other functions gained in political prominence: securing and maintaining the (local) cultural heritage; the promotion of a ‘culture of reading’ and stimulating literary climate; and most recently stimulating cognitive development of preschoolers and learners in primary school. Especially this last function is currently in vogue since research has recommended that language and reading disadvantages be tackled as early as possible. In times of economical backlash, public money should be put where social benefits can be maximised, new public management reasons.
Bridging formal and informal learning
Nobody will doubt that giving kids a solid start in life is a good thing. However, we also know that what we learn in the first 15-25 years of our lives will all but outlast us. Both privately and professionally, we need to continue to learn and educate ourselves. Public libraries can be a bridge between formal education and more informal schooling and development after we have left the school system. In spite of a widespread misconception, public libraries have the potential to prosper in the digital era, provided that they succeed in making their physical and digital services complement each other.
Librarians are more than willing to support people of all ages, especially those in deprived social circumstances, in their learning efforts with specialized programs for e.g. low literate, employment seekers, immigrants, elderly people, and persons with visual or other impairments. But they also support reading circles, family historians and local heritage groups. But in supporting their communities, they in turn need support from policy makers. Perhaps they even deserve it.
Het wil niet zo vlotten met de markt voor digitale boeken. Volgens de laatste cijfers van CB Logistics, nog altijd beter bekend als Centraal Boekhuis, zijn slechts zeven van de honderd verkochte boeken e-books. Zelfs op de online verkoopkanalen is het er maar een op de vijf. Dat terwijl consumenten de keus hebben uit zo’n 44.000 digitale titels. En de beschikbaarheid van populaire e-books is het probleem ook niet. Maar liefst 92 procent van de titels in de Beststeller-Top-60 is ook in een digitale versie te koop.
Nog maar vijf jaar geleden waren velen ervan overtuigd dat het papieren boek zijn langste tijd had gehad. E-books hadden alleen maar voordelen. Kopen-downloaden-lezen, 24/7, geen gesjouw met boeken meer op vakantie – u kent de argumenten nog. Nu de werkelijkheid zich niet voegt naar de theorie is het opperen van verklaringen voor de tegenvallende verkoopcijfers begonnen. En met een beetje VOC-mentaliteit zijn de zondebokken snel gevonden. Kannibalen en piraten.
De piraten hebben inderdaad flink huisgehouden in de talige wateren, maar lijken deze inmiddels te hebben verlaten. E-books waren misschien wel een te makkelijke prooi. Kopieerbeveiliging eraf slopen, een leuk bestand met titels maken en verspreiden maar. Op het hoogtepunt gingen cd’s en sticks met duizenden titels van hand tot hand op de vaderlandse sportclubs. Toen iedereen ze had, was de grootste lol er wel af en richtten de piraten zich op de nieuwste uitdaging: streaming video. Afgaand over de meldingen die Google krijgt van rechthebbenden gaat het wereldwijd om honderden, zo niet duizenden sites.
Met een beetje VOC-mentaliteit zijn de zondebokken snel gevonden. Kannibalen en piraten.
De kannibalen blijken taaier. Beter gezegd: de vermeende kannibalen. Bibliotheken zien zich in veel landen geconfronteerd met uitgevers die vrezen dat hun nering wordt ondermijnd door uitleenplatforms. Een paar weken terug was ik op een bijeenkomst in Kopenhagen. Wat bleek: de twee grootste Deense uitgevers hadden, niet voor het eerst, hun titels uit de bibliotheekportal teruggetrokken. Reden: door al dat uitlenen – tegen betaling door de bibliotheken uiteraard – verdienden ze nauwelijks meer aan de verkopen.
Nu is de situatie in Denemarken anders dan bij ons. Bibliotheeklidmaatschap is er bij wet gratis. Ook voor het uitlenen van e-books mag aan de leden geen geld worden gevraagd. Voor de Denen is de keus dus: gratis bij de bieb of betalen bij de webshop. Dat is een flink lagere leendrempel dan de 42 euro van een digi-only-jaarlidmaatschap hier. CB Logistics stelt ook dat bij ons het uitlenen niet ten koste gaat van het verkopen. Het gaat in beide gevallen om andere titels. Daarbij zijn de meest uitgeleende titels een stuk ouder dan de best verkochte.
De meest plausibele verklaring ziet de oorzaak dan ook bij de lezers zelf. Die geven in enquêtes steevast de voorkeur aan papier. Vergeet de piraten en de kannibalen. Leg de schuld bij de lettervreters.
Deze column verscheen in Vakblad IP, jaargang 20 nummer 5, 9 juni 2016. De cijfers en verhoudingen in de eerste alinea zijn t.o.v. de gedrukte versie aangepast aan recentere cijfers van CB Logistics (6 juni 2016).
Op 1 september 1994 trakteerde ik de vakgroep Communicatiewetenschap van de Radboud (toen nog: Katholieke) Universiteit Nijmegen op zuurtjes. Die dag ging mijn aanstelling als assistent in opleiding (AiO) in. Vier jaar lang mocht ik me gaan bezighouden met mijn promotieonderzoek tegen ongeveer de helft van mijn eerdere salaris – vandaar die zuurtjes.
Een promovendus is immers een halve student, zo redeneerden de universiteiten destijds, dus die gaan we geen volledig salaris geven. (De RUN is overigens de universiteit die zich momenteel het duidelijkst tegen de komst van beurspromovendi keert.) In ruil voor dat lage salaris hoefde je als AiO geen algemeen onderwijs te geven. Alleen onderwijs dat aansloot bij het onderwerp van je promotieonderzoek, doorgaans een keuzevak. Uiteraard kreeg ik toch het verzoek om mijn promotor te assisteren bij zijn onderwijs in het tweede jaar. Omdat ik dat de jaren ervoor, tegen een volwaardig salaris, al had verzorgd, was het voor mij geen slechte keuze daarmee akkoord te gaan.
Van 1994 tot eind 1998 werkte ik aan mijn onderzoek. Het ging, in een notendop, over de vraag of mensen zich bij de keuze om op bepaalde momenten van de dag van media – televisie, radio, muziek, kranten, tijdschriften, boeken – gebruik te maken lieten leiden door wat hun huisgenoten op die momenten deden. Ontwikkelt men gezamenlijke routines voor televisie (om acht uur samen Goede Tijden kijken), voor dagbladen (het vechten om de interessantste krantenkaternen op zaterdagochtend) enzovoort? (Internet was er in 1997, toen het veldwerk plaatsvond, als ’thuismedium’ nog nauwelijks – op de universiteit had je het geluk dat je er onbeperkt gebruik van kon maken want daar lag al een local area network.
Wel had ik aan het eind van mijn aanstelling, om Loesje te parafraseren, nog een flink stuk proefschrift over.
In feite was mijn onderzoek methodologisch van aard. Het ging er niet om die routines zelf bloot te leggen, maar om er eerst theoretisch goed grip op te krijgen en vervolgens na te gaan of je ze in beeld kon brengen met kwantitatief onderzoek. De gebruikte methode was die van het tijdsbestedingsonderzoek. Mensen kregen voor een aantal dagen een dagboekje waarin ze al hun activiteiten konden registreren. Meestal werd de methode gebruikt bij individuele personen, maar mijn idee was om hele gezinnen op dezelfde dagen een dagboekje te laten invullen. Na het verwerken van de data – handmatig inkloppen in een database – kon je dan met statistische analyse laten of huisgenoten geheel onafhankelijk lezen, luisteren en kijken, of dat er toch van gezamenlijke patronen sprake was.
Dat laatste lukte aardig, bleek uiteindelijk. Wel had ik aan het eind van mijn aanstelling, om Loesje te parafraseren, nog een flink stuk proefschrift over. Deels in de WW en deels als universitair docent, wat ik eind 1998 werd, kon ik de afrondende analyses doen en het boek ten einde schrijven. De promotie vond plaats op 25 januari 2001. In die tijd moest je nog 75 exemplaren van je boek bij de pedel afleveren. Een deel daarvan werd verzonden naar de KB, de universiteitsbibliotheken en andere ‘zusterbibliotheken’ zodat de toegankelijkheid goed was gewaarborgd.
In 2011, tien jaar na de verdediging, besloot ik dat het tijd werd om de oude Word-, Excel- en Access-bestanden te gaan redden van de vergetelheid door ze waar mogelijk te converteren naar nieuwere versies. Sowieso wilde ik zelf een digitale versie in PDF van mijn eigen proefschrift. Daarvan wilde ik dat die tekstgelijk was aan het origineel. Dat bleek nog niet zo mee te vallen. Ergens in het decennium had Microsoft zitten sleutelen aan de marges. Regeleinden en woordafbrekingen versprongen, om van de vele tabellen en figuren nog te zwijgen. Door de marges een héél klein beetje aan te passen (van 2,54 naar 2,56 centimeter; maar soms ook 2,57 of 2,53…) was het ergste leed geleden. Wat er nog aan verspringingen resteerde was met noest handwerk wel nagenoeg gelijk te krijgen aan het origineel.
Destijds kwam ik tot en met hoofdstuk 5. Iets anders eiste de aandacht op, daarna nam de drukte niet af, en het project conversie raakte weer op de achtergrond. Begin dit jaar pakte ik het in een werkluwe fase pas weer op en wist ik de rest van de klus, de hoofdstukken 6 en 7, het literatuuroverzicht, de Engelstalige samenvatting en de bijlagen met het onderzoeksinstrumentarium – te klaren.
De reden voor de plotselinge heropleving was vooral ‘praktiseer wat je predikt’. In de vakbladen Bibliotheekblad en Informatieprofessional, op deze site en op Twitter heb ik me de afgelopen jaren druk gemaakt over open access tot wetenschappelijke publicaties. Dat mijn eigen proefschrift nog altijd niet in open access beschikbaar was, vervulde me met een zekere schaamte, ook al lagen er van de papieren oplage nog altijd een kleine veertig in de kast die ik inmiddels wel gratis wilde weggeven.
Open access kon ik alleen bereiken als ik de gedigitaliseerde versie als een hernieuwde uitgave, een ’tweede druk’, zou gaan verspreiden.
Maar open access is, zoals helaas nog te weinigen weten, niet hetzelfde als je bestanden gratis ter beschikking stellen. Het houdt daarnaast in dat je afstand doet van belangrijke rechten die jou als maker volgens de Auteurswet toekomen. Zoals het recht om het eenmaal gedownloade bestand verder te mogen verspreiden zonder daarvoor toestemming te hoeven vragen. En ook het recht om delen van de tekst, of de tekst als geheel, te hergebruiken, bijvoorbeeld als hoofdstuk in een bloemlezing of in een reader voor het onderwijs. Dat, realiseerde ik me, kon ik alleen bereiken als ik de gedigitaliseerde versie als een hernieuwde uitgave, een ’tweede druk’, zou gaan verspreiden. In de oorspronkelijke versie stond namelijk een copyrightverklaring waarin ‘alle rechten voorbehouden’ werden. Dat paste niet bij de open access-plannen.
Doe ermee wat je wilt. De resultaten zijn gedateerd en hadden sowieso het karakter van een pilot onder Nijmeegse huishoudens. Maar het theoretisch kader (hoofdstukken 2, 3 en 4) is nog altijd kakelvers en bruikbaar, evenals de dataverzamelings- en statistische analysemethoden. Het is met publiek geld gefinancierde wetenschap, en ondanks het aanvankelijk karige salaris is het de investering van nachten doorhalen, RSI- c.q. CANS-klachten en oververmoeidheid zeker waard geweest.
En mocht je toch een exemplaar van de eerste druk willen, ingenaaid gebonden, op heerlijk papier, met een mooie, gelamineerde kaft… neem dan even contact op.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid