Morgenochtend zal ik voor het eerst wakker worden in de gigabitsamenleving. Met dank aan Günther Oettinger, de EU-commissaris die ik deze term vandaag in een tweet zag bezigen. Het woord nestelde zich behaaglijk onder mijn schedeldak. Hoe ik ook vloek en tier, het laat zich niet verjagen. Het kijkt niet eens arrogant-geamuseerd op van mijn dreigementen.
Oettinger en zijn collega’s van #TeamJuncker voelen de constante druk om de mensen te laten merken dat Europa levert. Enthousiast zijn ze op de big data-trein gesprongen toen die vanuit Silicon Valley de oude wereld had bereikt. Big data gaat zorgen voor meer economische groei, dus meer banen, dus meer voorspoed. De slogans waarmee communicatiemanagers proberen de daadkracht van hun Europese bazen te onderstrepen zijn aandoenlijk in hun eenvoud. Europese bedrijven moeten ‘meer investeren in data-analyse en in de data-economie’. De Commissie werkt aan een ‘vrij verkeer van data tussen sectoren en over grenzen heen’. En, pareltje, ‘het potentiële commerciële gebruik van data afkomstig uit het internet der dingen wordt op dit moment nog niet ten volle uitgebuit’.
Meer data is beter. Nog meer data is nog beter. Dan wordt Europa een gigabitsamenleving. Dus als we er met z’n allen voor zorgen dat we zo veel mogelijk data gaan delen en analyseren, lachen we ons in 2020 suf over die paar rotcenten die we de Grieken moesten toeschuiven.
Over big data lees je zelden dat databestanden net als het eerdere – zwarte – goud vervuild zijn.
Nu lijkt het me sterk dat onze vaderlandse industriekapiteins zich de volgende technologiezeepbel in laten praten met een term als ‘gigabitsamenleving’ – toch een beetje het 2016-equivalent van een 5,25 inch floppydisk. De strategische adviseurs zullen in de board rooms ongetwijfeld met de hype cycle op de proppen komen. Gartner, een groot IT-consultancybureau, is het gelukt dat idee tussen de oren van de vakgenoten te krijgen. Het is een trucje waarmee het bureau waarschuwt dat nieuwe technologie eerst een hype en een onvermijdelijk daarop volgende vrije val doormaakt voordat de werkelijk zinvolle toepassingen ervan de markt betreden. Stap dus nooit te vroeg in! Wacht liever tot de bodem van het ravijn is bereikt! En huur vooral de jongens en meiden van Gartner in voor een advies. Bijvoorbeeld over wanneer op de big datatrein te stappen.
Nu is die hele hypecyclus een even grote oversimplificering van hoe we technologie adopteren als de retoriek van de Europese Commissie over big data. Wat ze er bijvoorbeeld niet bij vertellen is dat een groot deel van de informatietechnologische innovaties nimmer het stadium van een hype bereikt en daarna in een ravijn tuimelt. Over big data lees je zelden dat databestanden net als het eerdere – zwarte – goud vervuild zijn. Zonder raffinage kunnen data geen grondstof zijn voor diagnoses en voorspellingen waar je wat aan hebt.
Voor vannacht wens ik Oettinger zijn natte datadroom. Zelf hoop ik, als vanouds, te ontwaken in de complexe maar vertrouwde informatiesamenleving.
Als u niet heeft meegekregen dat ‘open’ aan een opmars bezig is in onderzoek en onderwijs heeft u onder een steen geleefd (met alle respect voor de steen). Open access, open data, open educational resources, open peer review… En laat ik open (source) software niet vergeten, waar inmiddels de halve wetenschap mee schrijft en analyseert. Maar ‘open’ is een woord met vele betekenissen. Mijn editie van de Dikke van Dale uit 1984 somt er twaalf op. En dat was ruim voor het begin van het web.
Terwijl ‘open’ terrein wint, wordt aan de mate van openheid flink geknaagd. In de begindagen van de open access-beweging, op bijeenkomsten in Boedapest, Bethesda en Berlijn in 2002-2003, werd ‘open access’ nadrukkelijk gedefinieerd als méér dan alleen gratis te lezen of downloaden voor iedereen met internet. Het betekende ook dat de oorspronkelijke makers afzagen van de meeste van hun intellectuele eigendomsrechten. Men deed dit in navolging van de makers van open software. Die software wordt verstrekt met een licentie die je ‘absolutely no warranty’ geeft dat hij vrij van fouten is. Garantie tot aan de router dus. Ga je daarmee akkoord, dan mag je ermee doen wat je wilt: verspreiden, verbeteren, veranderen of vergeten.
Sommige informatieprofessionals spreken zonder blikken of blozen over open access of open data bij gratis toegang alléén.
Precies dat hadden de open access-pioniers voor ogen. Verreweg het grootste deel van de wetenschappelijke productie is tot stand gekomen met steun van belastingbetalers: boeren, burgers en bedrijven. En meebetalen is meebepalen, dus ze moeten er naar eigen goeddunken mee kunnen omgaan. De werkelijkheid benaderde tot voor kort het tegendeel. Alleen wie in het hoger onderwijs werkt of studeert, mag het lezen – mits je hogeschool of universiteit een licentie heeft afgesloten. Verspreiden, verbeteren, veranderen: het mag alleen met toestemming van de rechthebbenden. Vergelijk het met landbouwsubsidies waaraan u via de belastingen bijdraagt. U zou vreemd opkijken als alleen telers zelf hun aardappelen mochten consumeren – mits in de schil gekookt en gegeten.
Nu open wetenschap het tij mee heeft, is het noodzaak om ook de auteursrechtelijke barrières te slechten. Pas dan is de boel echt open. Maar wat zien we? Alles wat gratis is te downloaden wordt ‘open’ genoemd, zelfs al is het niet toegestaan er dingen mee te doen zonder speciale toestemming of betaling van reprorechten. Het wordt nog erger doordat sommige informatieprofessionals aan de begripsinflatie meewerken. Zij spreken zonder blikken of blozen over open access of open data bij gratis toegang alléén. Zelfs een uitgevershuis als Elsevier noemt dat laatste met opzet ‘free access’ en respecteert in de regel de betekenis van ‘open’ als gratis plus vrij van de meeste auteursrechtelijke beperkingen.
Pal staan voor de rechten van burgers in het omgaan met digitale informatie zit misschien niet in de aard van het beestje. Het is echter wel het minste wat bibliothecarissen en archivarissen zouden moeten doen. En het is bovendien goed voor hun e-mago.
De uitslag van het Brexit-referendum was als een munt die tot het laatste moment nog beide kanten op kon vallen. Eén bit informatie: in/out, remain or leave. Wat een verschil zo’n enkele bit kan maken, weten we sinds 24 juni. Het ‘leave’-kamp zelf rekende niet meer op een meerderheid. Een van de voormannen, minister Gove, sliep diep toen zijn telefoon rond kwart voor vijf afging. Een opgewonden stem maakte hem duidelijk dat ‘leave’ had gewonnen. Hij reikte naar zijn bril, zette die op en mompelde: “Gosh, I suppose I had better get up”.
Economen hadden voorspeld dat de Britse economie een flinke klap zou krijgen als de EU vaarwel werd gezegd. Niettemin waren veel ‘leave’-stemmers verrast door de recessie die ze voor de kiezen gaan krijgen. Ook bij ‘ons’ Oekraïne-referendum leek het er niet echt op dat de consequenties van het associatieverdrag, met zijn 486 artikelen en 44 bijlagen, er voor de kiezers veel toe deed. Een algehele afkeer van ‘de politiek’ en ‘de elite’ gaf de doorslag. In de woorden van de Amerikaanse rockband Eels, “I’m tired of the old shit / let the new shit begin”.
In een sterke blogpost stelt de Engelse, in Schotland werkende bibliotheekwetenschapper Lauren Smith dat de openbare bibliotheken hun informerende taak in het referendum hebben verzaakt. De verzwakking van het bibliotheekstelsel door bezuinigingen van achtereenvolgende regeringen is daar volgens haar mede debet aan. Die mag echter niet als excuus dienen. Bibliothecarissen moeten niet wachten tot mensen een folder komen halen, maar actief bevorderen dat mensen zich zorgvuldig (leren) informeren.
Niet neutraliteit, maar evenwichtigheid is wat openbare bibliotheken moeten uitstralen.
Een wijze les, ook voor Nederland. Tijdens ‘ons’ Oekraïne-referendum haalden de bibliotheken van Eindhoven en Rotterdam het nieuws. Ze hadden besloten geen ruimte te geven aan bijeenkomsten van voorstanders van een nee-stem. Beide bibliotheken beriepen zich op hun neutrale positie.
Nu is neutraliteit voor een openbaar instituut op zichzelf te prijzen. In het geval van een openbaar informatie-instituut heeft het echter een onwenselijk effect. Mensen kunnen er dan niet terecht om zich te informeren op een moment dat ze die informatie echt nodig hebben.
Niet neutraliteit, maar evenwichtigheid is wat openbare bibliotheken moeten uitstralen. Een podium geven aan alle stemmen in het debat. Mocht er een Nexit-referendum komen, dan moeten we erop kunnen vertrouwen dat burgers bij de bieb terecht kunnen om te horen wat de consequenties van hun stem kunnen zijn. Dat ze uit de vaak eenzijdige informatievoorziening van voor- en tegenstanders voor zichzelf het complete plaatje kunnen destilleren. Het is geen eenvoudige opgave. Er komt geheid gedoe en gedonder van, met boze en ruziënde mensen. Maar het moet nu eenmaal schuren en knetteren in een democratisch debat. En bibliothecaris zijn is, als de democratie, niet voor bange mensen.
Deze column verschijnt in Vakblad IP, jaargang 20 nummer 6, augustus 2016.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid