De privacy van hun bezoekers en gebruikers is voor openbare (in eigenlijk voor alle) bibliotheken een groot goed. Zij willen een plek zijn waar iedereen ongezien alle informatie tot zich kan nemen. Getuigenissen van mensen als Stephen Fry die in hun puberjaren in de bibliotheek(bus)collectie ontdekten dat hun homoseksuele gevoelens veel normaler waren dan ze dachten, spreken boekdelen (sic). Bibliothecarissen ontlenen een belangrijk deel van hun beroepseer aan hun compromisloosheid juist op dit punt: de privacy van bezoekers en leners is bij hen in veilige handen. Maar is dat ook digitaal wel het geval?
Foto door Ryan Somma (CC-BY-2.0) Bron: Flickr (https://flic.kr/p/8Tkc92)
Connecticut Four
Tot welke gevolgen dit kan leiden, liet het geval van de Connecticut Four zien. Onder de Patriot Act, die na de aanslagen van 9/11 werd ingevoerd, werden de bevoegdheden van het opsporingsapparaat en de veiligheidsdiensten in de VS uitgebreid. Dit leidde ertoe dat enkele bibliothecarissen werden geconfronteerd met een zogenaamde security letter. In zo’n brief stond niet alleen dat zij gegevens over een verdachte uit hun bibliotheeksysteem moesten leveren aan de opsporingsbevoegden, maar zelfs dat zij er met letterlijk niemand over mochten praten dat dit was gebeurd, noch dat zij zo’n brief hadden ontvangen. Vier bibliothecarissen verzetten zich hiertegen en startten een rechtszaak, in de processtukken waarvan zij aanvankelijk anoniem werden opgevoerd. Uiteindelijk maakten deze Connecticut Four zich zelf bekend toen zij dit gebruik van de Patriot Act aan de kaak wilden stellen.
De bibliotheek-pc als telefooncel
Door de onthullingen over de massale datacollectie door veiligheidsdiensten in de laatste twee jaar, is duidelijk geworden dat privacybescherming meer inhoudt dan het beschermen van gebruikers- en leenregistraties. Een groot deel van het internetverkeer wordt gescand op combinaties van zoekwoorden. Bij ‘verdachte’ combinaties gaat er een alarmbel af en gaan menselijke speurders de gangen na van de gebruiker(s) van het betreffende IP-adres.
Een bibliotheekcomputer is het digitale equivalent van de telefooncel op straat.
Een bibliotheekcomputer is het digitale equivalent van de telefooncel op straat: wie anoniem wil blijven, chat, mailt en surft bij voorkeur op een van de daar aanwezige publieks-pc’s. (De 9/11-terroristen onderhielden waarschijnlijk via bibliotheek-pc’s onderling contact, wat de belangstelling van opsporingsinstanties voor de openbare bibliotheken verklaart.)
Versleutelen met HTTPS
Door de komst van online catalogi wordt er vanuit huis gezocht naar beschikbaarheid van boeken in bibliotheekcollecties. Dat verkeer is niet langer veilig. Nu is het niet waarschijnlijk dat veiligheidsdiensten erg geïnteresseerd zijn in uw en mijn seksuele voorkeuren, lichamelijke en psychische problemen laat staan vakantieplannen. Het punt is wel dat iedereen met minder goede bedoelingen en een beetje technische kennis uw internetverkeer kan monitoren.
Als bibliotheken hun privacyplicht ook online serieus nemen, dan is het versleutelen van het internetverkeer tussen thuisgebruiker en bibliotheeksite een goede oplossing die bovendien weinig hoeft te kosten. Enkele dagen geleden publiceerde de Electronic Frontier Foundation, de Amerikaanse digitale burgerrechtenorganisatie, een artikel op haar website getiteld ‘What every librarian needs to know about HTTPS‘. Hierin wordt uitgelegd waarom het aan te bevelen is om al het verkeer met bibliotheekwebsites via een beveiligde HTTPS-verbinding, met encryptie van begin tot eind, aan te bieden. Zoals de titel aangeeft is het artikel verplichte kost voor elke bibliothecaris, om niet te zeggen: elke informatieprofessional.
Schiedam heerst
Bron: https://www.debibliotheekschiedam.nl/
Hoe is de situatie in Nederland? Geprikkeld door het EFF-artikel ging ik na of Nederlandse openbare bibliotheken al HTTPS aanbieden. Dat is nog maar nauwelijks het geval. Voor zover ik heb kunnen nagaan, heeft alleen de Bibliotheek Schiedam de hele site achter HTTPS gezet. De meeste bibliotheken maken gebruik van de WaaS (website as a service) die door Bibliotheek.nl is ontwikkeld. Destijds is kennelijk geoordeeld dat het voldoende is alleen de gebruikerslogin – het meest privacygevoelige deel – via HTTPS te laten verlopen. De WaaS en de daarin te gebruiken widgets werken niet met HTTPS. Het zoeken in de catalogus en het bekijken van verdere informatie op de site is kennelijk niet als privacyprobleem aangemerkt. Daarbij komt dat, althans bij mijn account bij de Haagse openbare bibliotheek, er zelfs bij login geen HTTPS-verbinding wordt aangeboden. Mogelijk is dat bij andere bibliotheken evenmin het geval. Waar het wel goed is geregeld, is in de e-bookportal van (nu) de Koninklijke Bibliotheek.
Niets te verbergen? Toch maar doen
Alles goed en wel, maar is het ontbreken van zo’n beveiligde verbinding nu echt zo erg? Wat kan er in het ergste geval met uw en mijn data gebeuren? Het is inderdaad een gevalletje soep die in de praktijk niet zo heet zal worden gegeten. Mensen die vanuit goede of kwade motieven iets te verbergen hebben, zullen zelf wel opletten en niet zomaar in de catalogus gaan grazen. Of dat alleen doen via hun eigen VPN-verbinding. Mensen die het meekijken door anderen niet vrezen, vinden het misschien wel prima dat er niets wordt versleuteld. Medeburgers met criminele bedoelingen kunnen zo ten minste makkelijk door politie en justitie worden aangepakt.
Je zou in de digitale omgeving dezelfde mate van privacybescherming willen bieden als in de fysieke.
Desalniettemin: als (openbare) bibliotheken echt die veilige omgeving willen zijn voor hun bezoekers en gebruikers – in het midden latend of dit identiteit is of imago – is het wel een probleem. Je zou in de digitale omgeving dezelfde mate van privacybescherming willen bieden als in de fysieke. Geen bibliothecaris die over je schouder meekijkt, geen camera’s, wel plekken waar men boeken en tijdschriften kan raadplegen zonder dat anderen dat kunnen zien. En dus ook geen datastroom die door de AIVD of een slimme buurjongen eenvoudig kan worden onderschept.
Street cred
In een tijd waarin bibliotheken onder de loep liggen van bezuinigende gemeenten kan een sterk privacybeschermingsbeleid aantonen waarom de lokale gemeenschap en de samenleving als geheel niet zonder openbare bibliotheken kunnen. Je geeft er als sector een signaal mee af: uw privédomein is mede onze zorg. Het verschaft daarnaast de nodige street credibility bij het verder positioneren van de bibliotheek als plek waar burgers terecht kunnen met vragen over mediawijsheid. Bijkomend voordeel: sinds medio 2014 beloont Google sites die encryptie met HTTPS aanbieden met een hogere positie in de ranking. Op deze manier wil de zoekgigant webmasters aansporen ’to keep everyone safe on the web’. Daar wil je als neutrale, veilige informatiebemiddelaar toch niet bij achterblijven – of wel?
+ + + Eerste hulp bij informatievrijheid + + +
Tijdens de VOGIN-IP-lezing eerder dit jaar verzorgden Marina Noordegraaf en ik een workshop onder de titel ‘EHBI – Eerste Hulp Bij Informatievrijheid‘. Hierin geven we informatie over bedreigingen van grondrechten van burgers en gaan we met informatieprofessionals in gesprek over de dilemma’s waarvoor zij in de praktijk kunnen komen te staan. Door deze workshop komt het vraagstuk van informatievrijheid en privacybescherming hoger op de agenda van uw organisatie te staan. Bovendien geven we tips en trucs om er wat aan te doen, zoals het gebruik van HTTPS. Bent u geïnteresseerd in het plaatsvinden van deze workshop in uw organisatie? Neem dan vrijblijvend met Marina of mij contact op.
Posted by Frank Huysmans on 9 mei 2015 | Posted in beleid, onderwijs, opinie, vakpublicaties, WareKennis | Tagged encryptie, informatieprofessionals, informatievrijheid, openbare bibliotheken, privacy
|
//verenigingsod.nl
Het ziet er niet best uit voor de opleidingen in het informatievak in het Nederlandse taalgebied. In Vlaanderen staat de enige nog overgebleven universitaire opleiding tot bibliothecaris, die aan de Universiteit van Antwerpen, op de tocht. De Vlaamse vakorganisatie VVBAD is een petitie gestart tegen de opheffing van de opleiding, die u hier kunt tekenen. In Nederland gaat het niet veel beter.
Hbo-opleidingen Informatiedienstverlening en -management (IDM) worden samengevoegd met andere programma’s tot bredere opleidingen die (hoopt men) meer studenten gaan trekken. En bij de enige academische opleiding aan de Universiteit van Amsterdam, culturele informatiewetenschap, is een soortgelijke verbreding gaande. Omdat dalende inkomsten zullen gaan leiden tot drastische ingrepen in het opleidingenaanbod, moet worden gevreesd dat de masters culturele informatiewetenschap en archiefwetenschap het komend jaar nadrukkelijk onder het vergrootglas zullen worden gelegd.
Is er behoefte aan een nieuw type informatieprofessional met andere competenties dan voorheen?
Doemverhalen als deze lokken vaak de reactie uit: is dat eigenlijk wel zo erg? Een terechte vraag. Kijkend naar de personele bezetting in bibliotheekorganisaties kun je je afvragen of mensen met het beroepsprofiel ‘bibliothecaris’ of ‘informatiewetenschapper’ nog wel zo in trek zijn. We hebben het over geprofessionaliseerde organisaties die ook behoefte hebben aan bedrijfskundigen, marketeers, controllers en IT’ers in de eigen gelederen. Toch blijft er zoiets overeind als ‘het primaire proces’: de mensen die bezig zijn met het selecteren, conserveren, ordenen en ontsluiten van informatiebronnen. Zijn de competenties waarover deze personeelsleden moeten beschikken ook veranderd? Is er met andere woorden behoefte aan een nieuw type informatieprofessional met andere competenties dan voorheen?
Over deze vraag gaat volgende week dinsdag track 2 getiteld ‘De uitvinders’ op het KNVI | NVBA | SOD-congres Daar staat een informatieprofessional voor in Nieuwegein. Sprekers zijn Erik de Vries, lector aan de HAN en mede-auteur van het boek Informatieprofessional 3.0, en Thomas Bruning, secretaris van de Nederlandse Vereniging van Journalisten die ons een spiegel zal voorhouden van soortgelijke ontwikkelingen in de journalistiek. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam presenteren resultaten uit hun onderzoek (onder begeleiding van Margriet van Eck Poppe) naar gewenste beroepsprofielen van IP’ers.
Als opmaat naar de afsluitende paneldiscussie reflecteert emeritus hoogleraar Archiefwetenschap Eric Ketelaar op de beide keynotes en de onderzoeksresultaten. De beide inleiders, de referent en docent Peter Becker van de Haagse Hogeschool gaan tot slot in discussie met elkaar onder leiding van Mirjam Boer.
Kortom: gezien bovenstaande ontwikkelingen zou het wel eens een heel interessante en voor de toekomst relevante track kunnen worden. Komt dus allen naar Track 2: de Uitvinders op het KNVI-congres!
Inschrijven voor het congres kan hier.
Posted by Frank Huysmans on 12 november 2014 | Posted in geen, onderwijs, onderzoek, vakpublicaties | Tagged competenties, informatieprofessionals, opleiding
|
De wetenschappers van Nederland waren in de vroege ochtend van zaterdag 16 november meteen klaarwakker. Nog voor de Sint voet aan wal had gezet in Groningen lag er een cadeautje in hun schoen. Althans, daar leek het in eerste instantie op. Staatssecretaris Sander Dekker bleek vlak voor het scheiden van de wekelijkse parlementaire markt op vrijdag nog een brief naar de Tweede Kamer te hebben gestuurd waarin hij zijn beleidsvisie over open access uiteenzette.
De visie blonk uit in duidelijkheid en daadkracht:
- de Nederlandse wetenschap moet sneller over op open access dan nu gebeurt. Binnen tien jaar moet alles in open access worden gepubliceerd, en binnen vijf jaar al 60 procent;
- hiervoor kiest de staatssecretaris voor gold open access, en waar dat (nog) niet mogelijk blijkt, voor een hybride variant. Green speelt geen rol;
- als de betrokken partijen – universiteiten, uitgevers en bibliotheken – er samen niet uit komen, overwegen staatssecretaris en minister een wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) om publiceren in open access te kunnen verplichten;
- de staatssecretaris treedt in overleg met omringende landen die vergelijkbare doelen nastreven, om onderling af te stemmen en zo meer te bereiken. Ook dringt hij er bij de wetenschappelijke organisaties en uitgeverijen op aan om in 2014 afspraken te maken en organiseert hij begin 2014 een rondetafelconferentie met de betrokken partijen.
Vanwaar ineens deze daadkracht? In de brief signaleert Dekker terecht dat de baten van open access groot kunnen zijn. Het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek vindt tegenwoordig zijn weg naar tijdschriften. Zeker in de exacte en (bio)medische wetenschappen, maar ook in de alfa- en gammawetenschappen, al zijn in die laatste gebieden de monografie (het boek) en het edited volume zeker ook nog in zwang. Toegang verkrijgen tot al die publicaties kost een hoop geld. Universiteiten en hogescholen kunnen het zich vaak nog wel veroorloven bulklicenties voor hun studenten en personeel af te sluiten met uitgevers. (Hoewel: zelfs het prestigieuze Harvard meldde vorig jaar te moeten capituleren voor de vraagprijs van grote uitgevers.) Voor het midden- en kleinbedrijf zijn de licenties veel te duur. Ook daar is behoefte aan het actualiseren van kennis om innovaties te kunnen ontwikkelen en daarmee tot grote spelers uit te kunnen groeien. En dan hebben we het nog niet over belangenverenigingen van patiënten die baat hebben bij actuele wetenschappelijke kennis. Om nog maar te zwijgen over de duizenden kleinere universiteiten en ziekenhuizen in ontwikkelingslanden. Open access creëert een gelijk speelveld voor alle spelers. Bovendien behoort het tot de kern van de wetenschappelijke ethiek dat de verworven kennis universeel toegankelijk is.
De intentie van Dekker is goed. Daarom is het zo jammer dat hij voor de verkeerde uitwerking kiest. Er zijn ten minste drie fundamentele problemen die door zijn beleidsvoornemens niet worden aangesproken, dan wel worden gecreëerd:
- afwijking van de gangbare definitie van open access waaraan wetenschappelijk Nederland zich heeft verbonden;
- de keuze voor gold en hybride open access in plaats van green;
- de wetenschappelijke instellingen worden bijna zeker op extra kosten gejaagd.
Beperkte definitie van open access
De definitie van ‘open access’ in de beleidsbrief is in twee opzichten te beperkt: het gaat in de brief (a) alleen maar om gratis toegang, en (b) alleen maar om de publicaties zelf. Dekker schrijft
“Open Access van wetenschappelijke publicaties staat voor de (gratis) elektronische toegang tot wetenschappelijke publicaties, artikelen en boeken.”
Daarmee benoemt hij maar de helft van de zaak. In de internationale discussie over open access (kortweg ‘OA’) wordt minstens zoveel belang gehecht aan de vrijheid voor gebruikers om met de gepubliceerde teksten te kunnen doen wat ze willen, zonder financiële, wettelijke of technologische belemmeringen. Het begrip OA omvat in de woorden van open software-voorvechter Richard Stallman ‘free as in: free beer’ maar ook ‘free as in: free speech’. Het gaat bijvoorbeeld om de mogelijkheid voor een patiëntengroep om medisch-wetenschappelijke artikelen of omvangrijke passages daaruit te kunnen hergebruiken in een reader of op hun website. OA betekent in dit verband dat zij vrij zijn om met het werk te doen wat zij goeddunken. De enige voorwaarde voor (her)gebruik is het verwijzen naar de oorspronkelijke auteur en bron.
Waar Dekkers brief op gespannen voet begint te staan met de werkelijkheid is met de bewering (op pagina 4 van de brief) dat auteurs in de gouden OA-variant de volledige auteursrechten behouden. Dat zou namelijk betekenen dat de patiëntengroep de artikelen of passages niet mag hergebruiken. Ze zou dat pas mogen na toestemming van de rechthebbenden, doorgaans de auteur(s) en de uitgever.
De werkelijkheid bij OA is anders. In de meeste OA-tijdschriften die er nu zijn – prominente namen zijn de Public Library of Science (PLoS), PeerJ en Frontiers) – neemt de auteur genoegen met een Creative Commons CC-BY-licentie. Dat houdt in dat de auteur of auteurs vrijwillig afstand doen van een flink deel van de hun op grond van het auteursrecht toekomende rechten (die overigens per rechtssysteem/land verschillend kunnen zijn), in ieder geval het recht op hergebruik. Bijvoorbeeld is bij CC-BY het publiceren in een verzamelbundel of collegereader (zelfs voor commerciële doeleinden) of het opnemen in een bibliotheeksysteem toegestaan. Ook regelt CC-BY het recht op het ‘remixen’: het veranderen van de oorspronkelijke tekst, bijvoorbeeld door deze te combineren met andere teksten of tekstfragmenten. De enige vereiste is dat wordt verwezen naar de oorspronkelijke auteurs en bronnen.
De definitie is ook te beperkt omdat het Dekker alleen maar lijkt te gaan om de publicaties zelf en niet om het achterliggende onderzoek. Recent kwam de wetenschap, en niet in het minst de Nederlandse, in opspraak vanwege een reeks fraudegevallen: Stapel, Poldermans, Bax. Als remedie brachten zowel de commissie-Levelt (Stapel) als de commissie-Baud (Bax) de mogelijkheid van het open publiceren van onderliggende databestanden ter sprake. Daarbij werd verwezen naar het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, die in 2012 adviseerde het vrije verkeer van data en resultaten te bevorderen. Het is in de geest van de wetenschap dat onderzoeksgegevens waarop wetenschappelijke conclusies – en dus kennis – zijn gebaseerd open worden gedeeld. Dit maakt replicatie en betere metastudies mogelijk. In Dekkers brief staat in een voetnoot te lezen:
“Open Access tot ruwe data en tot publicaties zijn echter twee verschillende onderwerpen, met andere belangen. Vandaar dat Open Access tot ruwe data hier verder niet aan de orde is.”
Een merkwaardige argumentatie: dat er uiteenlopende belangen in het spel zijn, wil niet zeggen dat ‘vandaar’ er aan toegang tot data geen aandacht moet worden besteed. Een gemiste kans, net nu een toptijdschrift als Nature in zijn author’s guidelines de eis tot het publiceren van de data vóór publicatie stelt.
De keuze voor gold
Het is op z’n zachtst gezegd vreemd dat de staatssecretaris verwijst naar het Britse Finch report als motivatie voor zijn keuze voor de gouden route.
Miles Cole, http://www.timeshighereducation.co.uk/420454.article
Het rapport is zonder twijfel als baanbrekend te kenschetsen. Toch meerderden zich kort na publicatie al snel de stemmen die de nadelen van een te snelle overgang van closed access naar gold access benoemden zonder de mogelijkheden van green te benutten. (Ik ga ervan uit dat de lezer vertrouwd is met de terminologie; hier een goed en beknopt overzicht.) Zo geeft Stuart Shieber een compacte en goede bespreking van de nadelen van de aanbevelingen van Finch. Een OA-autoriteit als Peter Suber, auteur van het voorlopige standaardwerk op dit terrein, schetst overtuigend waarom green zo’n goede optie is in de geleidelijke overgang van closed access naar volledige open access. Green laat de mogelijkheid voor auteurs om de voorlaatste versie van hun artikel in een repository op te nemen (en op hun site te publiceren). Een commissie van het Lagerhuis adviseerde de regering recent om de keuze voor gold OA te heroverwegen. Dekker schrijft:
“De uitgever [kan] de auteur beperkingen op leggen [sic] waar het gaat om de versie van een artikel in het gratis elektronische archief. Soms mag daar slechts de versie in worden opgenomen waarover geen peer review heeft plaatsgevonden”
Soms is dat inderdaad het geval, maar de meeste uitgevers staan het inmiddels toe dat auteurs de laatste auteursversie publiceren. Dit is de versie na peer review en na redactionele bewerking door de redactie en uitgever. Die versie wijkt alleen in de uiteindelijke opmaak af van de in het tijdschrift gepubliceerde versie. Inhoudelijk is het precies dezelfde bijdrage.
De brief maakt ook geen gewag van de inmiddels in de bètawetenschappen gangbare praktijk om artikelen al ruim voor publicatie in een repository op te nemen. In zeer competitieve wetenschapsgebieden is het zaak om al voor peer review en voor redactionele bewerking door het tijdschrift de resultaten gepubliceerd te hebben. Je zal immers maar een Nobelprijs mislopen omdat je artikel na goedkeuring nog twee jaar in de wachtrij voor publicatie blijft liggen. Repository’s als Arxiv en PubMedCentral bevatten veel van dergelijke prepublicaties.
Twee keer betalen
En dan is er nog het niet onbelangrijke punt van de extra kosten. Nu Nederland zo snel vooruit wil met OA is het niet denkbeeldig dat artikelen van Nederlandse onderzoekers vrij beschikbaar komen, maar andere artikelen in dezelfde tijdschriften niet. Dit is het hybride model waarover Dekker schrijft. Leuk voor de rest van de wereld, maar voor de Nederlanders betekent het niet dat zij óók vrije toegang krijgen tot de productie van buitenlandse collega’s. In die situatie moeten de Nederlandse bibliotheken nog steeds licenties op die tijdschriften afsluiten om aan de informatiebehoefte van hun staf en studenten te voldoen. Universiteiten worden dus geacht te betalen voor de gold OA van de wetenschappers in eigen dienst, én voor de licenties op de tijdschriften waarin die artikelen staan, samen met de closed access artikelen van hun buitenlandse peers. Alleen wanneer Dekker erin slaagt om voor 2024 de rest van de wereld mee te krijgen kan deze opzet slagen. In de brief dringt hij er bij de uitgevers op aan om zich bij de onderhandelingen met universiteiten te matigen:
“De inzet bij de afspraken in 2014 moet zijn dat de uitgeverijen al hun tijdschriften gaan ombouwen tot Open Access tijdschriften of bereid zijn tot het maken van afspraken over verrekening van de kosten voor publiceren met de kosten voor licenties om te voorkomen dat dubbel betaald wordt.”
http://orbilu.uni.lu/img/news/pics/green-gold.png
Dat is een interessante disclaimer: ‘de inzet moet zijn’. Waar Dekker bij de universiteiten en hogescholen met de wet een stok achter de deur heeft, ontbreekt die stok bij de uitgevers. Voor hen mag het door Dekker voorgestelde beleid een fikse meevaller worden genoemd. De transitie naar gold OA wordt hun een stuk eenvoudiger gemaakt. Je kunt ook zeggen: hun ondernemersrisico wordt door de Nederlandse overheid verkleind. Immers: zij kunnen ervan uitgaan dat Nederlandse wetenschappelijke organisaties de kosten van het publiceren in gold OA gaan dragen. Tegelijkertijd kunnen ze veilig aannemen dat diezelfde organisaties licenties op hun closed access en hybride access tijdschriften zullen blijven afnemen zolang de rest van de wereld nog niet zover is.
Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat Dekker in zijn brief naar het Britse Finch-rapport verwijst, terwijl in de discussie die op dat rapport volgde de voordelen zijn belicht van green OA in de transitiefase. Wat die voordelen zijn?
- het is een model dat in de praktijk is ontstaan en zich in die praktijk heeft bewezen. Het biedt wetenschappers en hun werkgevers de mogelijkheid om het verrichte werk via websites en repository’s breed te delen zonder dat de uitgevers de controle (het auteursrecht) op hun content kwijtraken. Het komt daarmee zowel aan de belangen van de not-for-profit wetenschap als aan die van de for-profit-uitgeverijen tegemoet;
- het voorkomt zodoende dat wetenschappelijke instellingen voor extra kosten komen te staan in de overgangsfase zoals hierboven geschetst;
- het laat de mogelijkheid open om in gold te publiceren. Green en gold blijken prima naast elkaar te kunnen bestaan.
Maar is het nadeel voor de uitgeverijen niet dat ze op termijn hun verdienmodel kwijtraken? Als alles immers te vinden is in repository’s is het met Google Scholar immers een koud kunstje om alle artikelen te vinden. Dat is inderdaad een risico. Het heet ‘ondernemersrisico’. De praktijk wijst uit dat de transitie langzaam genoeg gaat voor uitgevers om zich met beleid op een ander verdienmodel – gold – in te stellen. Veel universiteiten kiezen er momenteel nog voor om licenties af te sluiten, omdat zij hun staf en studenten toegang willen geven tot de ‘officiële’ versies; die waarin naar de feitelijke paginanummers, tabellen, figuren en formules kan worden verwezen. Green is vooral prettig voor partijen die zich nu toch al geen licenties kunnen veroorloven. Kortom: de overgang naar volledige OA is een proces dat zoals altijd voorlopers en volgers kent, waardoor het zich langs wegen van geleidelijkheid voltrekt. De meeste van de wetenschappelijke uitgeverijen, zeker de grote Nederlandse, zijn solide genoeg om deze overgang op eigen kracht te maken.
Conclusie: intentie goed, uitwerking fout
Staatssecretaris Sander Dekker wil vooruit met open access en dat is prijzenswaardig. Juist daarom is het onbegrijpelijk waarom hij voor deze benadering kiest.
- Hij perkt OA in tot een kwestie van toegang tot wetenschappelijke publicaties. Daarmee wijkt hij af van de internationale begripsvorming, waarin OA ook inhoudt het in auteursrechtelijk opzicht mogelijk maken van hergebruik (reproductie en remixen). Vrijwel de hele Nederlandse wetenschappelijke wereld heeft zich aan die begripsvorming gecommitteerd door het ondertekenen van de Berlijnse open access-verklaring. Bovendien laat hij na de voor de wetenschappelijk werk zo cruciale replicatie te regelen door middel van OA tot de onderzoeksdata – al is dit laatste vooral een kwestie van ‘jammer’;
- De keuze voor gold en hybride in plaats van voor green OA gaat in tegen de uitkomsten van de discussie rond het Finch-report, een rapport waarnaar Dekker nota bene verwijst om de keuze voor gold te motiveren. Het is te hopen dat de leden van de Tweede Kamer voldoende van die discussie hebben meegekregen om de staatssecretaris hierover kritisch te kunnen ondervragen bij het overleg op 4 december. Zo niet, dan kunnen zij terecht bij de genoemde publicaties van Shieber en Suber en (vooral) dat van hun Britse collega’s;
- De gekozen richting leidt bijna vanzelf tot een marktordening waarin het de wetenschappelijke instellingen zijn die de kosten van de overgang op OA moeten dragen, in plaats van de wetenschappelijke uitgevers. Per saldo betekent dit een extra greep uit de staatskas of, wanneer de wetenschap er niet voor wordt gecompenseerd, het vergroten van de eigen inkomsten door de wetenschappelijke instellingen (en dan kunnen we wel raden wat zij zullen moeten doen). Dit terwijl er met green een route is die deze greep uit de belastingpot kan voorkomen.
Dit alles overziend valt niet te begrijpen waarom de staatssecretaris – lid van een partij die de overheidsuitgaven wil verminderen en het vrije ondernemerschap inclusief de daaraan verbonden risico’s wil bevorderen – voor deze richting kiest. Het is eerst en vooral aan de directies van de wetenschappelijke instellingen in Nederland om hun ondertekening van de Berlijnse verklaring kracht bij te zetten. Zij kunnen open access in Nederland bevorderen door bij de Tweede Kamer krachtig op wijziging van Dekkers beleidsvoornemens aan te dringen.
Aanvullingen en correcties sinds publicatie
- 18-11-2013: Zin toegevoegd met link naar rapport van de Business, Innovation and Skills Committee van het Britse Lagerhuis, 10 september 2013.
- 19-11-2013: Kleine tekstuele correcties.
- 20-11-2013: In conclusie nogmaals link naar Britse Lagerhuiscommissie toegevoegd.
- 21-11-2013: Ter verduidelijking in laatste zin ‘deze beleidsvoornemens’ vervangen door ‘Dekkers beleidsvoornemens’.
- 04-12-2013: Kleine tekstuele correcties.
In afwijking van de standaardlicentie op deze site is ‘Dekker en open access: intentie goed, uitwerking fout’ gepubliceerd onder een Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederland-licentie.
Posted by Frank Huysmans on 18 november 2013 | Posted in beleid, onderwijs, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged auteursrecht, bibliotheken, Creative Commons, innovatie, open access, open content, open data
|