innovatie van de publieke informatievoorziening

In memoriam Karsten Renckstorf (1944-2013)

prof. dr. Karsten Renckstorf

Karsten Renckstorf, mijn afstudeerbegeleider en promotor, werd op 2 december 1944 geboren in Timmendorfer Strand bij Lübeck aan de Oostzee. Hij studeerde sociologie en deed onderzoek voor de sociaaldemocratische partij SPD, waarna hij mediaonderzoeker werd bij het Hans-Bredow-Institut in Hamburg, ‘zijn’ stad.

Hij trouwde met de Nederlandse historica Ellen Ruiterman en kreeg met haar een dochter en een zoon. Na in Duitsland naam gemaakt te hebben met zijn ‘Nutzenansatz’, een doorontwikkeling van de Amerikaanse ‘uses and gratifications’-benadering, lonkte het hoogleraarschap. Midden jaren tachtig werd hij benoemd tot hoogleraar mediasociologie aan de Katholieke (nu Radboud) Universiteit Nijmegen. Althans – dat dacht hij. Te elfder ure werd de leerstoel na de nodige facultaire perikelen hernoemd in ‘empirische communicatiewetenschap’. “Dat vind je toch niet erg hè,” zei de toenmalige decaan.

Nadat ik in 1992 bij hem was afgestudeerd op een heranalyse van een panelonderzoek naar de rol van dagbladen in lokale verkiezingen in Dortmund, ondersteunde ik hem als werkgroepdocent bij zijn inleiding in de communicatiewetenschap, of eigenlijk de mediasociologie, vanuit het perspectief van de mediagebruiker. Daarin stond niet als vanouds de vraag centraal wat media doen met mensen, maar wat mensen doen met media. ‘Mediagebruik als sociaal handelen’ noemde Karsten deze benadering, die hij samen met de latere hoogleraar Fred Wester verder uitbouwde. De benadering raakte in Nijmegen ingeburgerd onder het acronym MASH, dat op z’n Amerikaans-Engels werd uitgesproken overeenkomstig de zwart-komische film en tv-serie. Karsten en ik herschreven zijn collegedictaat tot een cursusboek dat eind 1994 rond Karstens vijftigste verjaardag verscheen. Dit deden we deels in Kleve bij het gezin Renckstorf op zolder, waar een voor mij destijds indrukwekkende huisbibliotheek in Lundia-meubilair binnen handbereik was.

Van 1994 tot en met 2000 werkte ik onder begeleiding van Karsten en copromotoren Fred Wester en Jan Lammers aan mijn proefschrift Mediagebruik en de temporele organisatie van het dagelijks leven in huishoudens. Uitgaande van Karstens MASH-benadering was mijn onderzoeksvraag welke rol media spelen in het structureren van het dagverloop binnen de ‘primaire sociale omgeving’: het gezin of (breder) het huishouden in het geval huisgenoten geen familie van elkaar zijn. Hoe strak of flexibel is de dagindeling, welke plek krijgen media als televisie, radio en kranten daarbinnen, en hoe beïnvloeden huisgenoten elkaar daarbij?

De insteek was daarbij een methodologische: met welke kwantitatieve onderzoeks-en analysemethoden zou je deze vragen kunnen beantwoorden? De methode van het tijdsbestedingsonderzoek, in Nederland gebruikt door (de latere hoogleraren) Wim Knulst, Matthijs Kalmijn, Joep de Hart en Gerbert Kraaykamp bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in Den Haag, lag voor de hand. Maar het ontwikkelen van een methodologie, leerde Karsten me, houdt meer in dan de keuze voor een methode. Het is een combinatie van een theoretische en een empirische benadering. Ik verdiepte me in de interpretatief-sociologische bronnen van Karstens benadering plus de sociologie van de rol die tijd speelt in het sociale leven. Zo kwam ik in aanraking met het proefschrift van Armin Nassehi, Die Zeit der Gesellschaft uit 1993. Nassehi betoogde, voor mij overtuigend, dat de interpretatief-sociologische benadering geen goed instrumentarium bood voor de analyse van de rol die tijd speelt in sociale contexten. De theorie van sociale systemen van Niklas Luhmann (1927-1998) deed dat wel, op een manier die er toch goed bij aansloot.

Nu ik zelf overtuigd was van nut en noodzaak van deze theoretische switch, moest ik de (co)promotoren nog zien te overtuigen. Onnodig te zeggen dat dit niet eenvoudig was, en dat het me ook niet geheel is gelukt. Uiteindelijk was het copromotor Jan Lammers, als kwantitatief methodoloog van de drie nog het minst vertrouwd met deze theorie, die tijdens de bespreking van het voltooide manuscript Karsten en Fred over de streep trok met de magische woorden “Ik snap ook niet alles van wat er staat, maar ik kan wel zien dat het geen flauwekul is.” Het manuscript mocht naar de beoordelingscommissie en werd zonder verder commentaar goedgekeurd.

Doordat ik inmiddels vertrouwd was met tijdsbestedingsonderzoek werd ik bij het Sociaal en Cultureel Planbureau aangenomen op een vacature voor een mediaonderzoeker met overeenkomstige ervaring. Ik verliet de Nijmeegse universiteit eind 2000 maar bleef met Karsten en collega’s in contact, zeker ook nadat ik in 2005 begon als bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Bij zijn emeritaat in 2009 konden we Karsten een liber amicorum aanbieden met de titel Meaningful Media.

Maar enkele jaren heeft Karsten van zijn pensioen kunnen genieten. Tijdens een verblijf in Portugal bleek Karsten ernstig ziek. In de zomer van 2013 overleed hij in Hamburg. Een paar maanden later was ik in Hamburg en bezocht ik samen met Ellen Karstens graf op een natuurbegraafplaats in Hamburg. Helaas overleed ook zij veel te jong, enkele jaren later.

Vandaag zou Karsten tachtig jaar zijn geworden. Ondanks dat met hem samenwerken en bij hem promoveren lang niet altijd makkelijk was, koester ik toch overwegend goede herinneringen. Aan wat ik van hem heb geleerd, zijn bijzonder goede gevoel voor humor (wie zei dat Duitsers daarover niet beschikken?), de ritten in zijn grote witte Volvo, de geur van zijn pijptabak en de niet heel verfijnde smaak van de keelsnoepjes die hij continu uitdeelde. Het was hem, Ellen en hun kinderen zo gegund geweest om deze dag samen te kunnen vieren.

Frank Huysmans

Posted by Frank Huysmans on 2 december 2024 | Posted in geen, onderzoek | Tagged , , , , , , , , | 1 reactie

Pimp your paper or perish

Bron: Boston Public Library, Flickr.com, (cc by 2.0)

Grappig weetje: wetenschappers zijn in de loop der jaren meer positieve woorden gaan gebruiken. Drie Nederlandse wetenschappers, Vinkers, Tijdink en Otte, telden in 2015 hoe vaak een selectie van vijfentwintig positief geladen bijvoeglijke naamwoorden (onder andere novel, robust en promising) in samenvattingen van wetenschappelijke artikelen voorkwam. Wat bleek? In veertig jaar tijd was het percentage samenvattingen dat een of meer van deze adjectieven bevatte bijna vernegenvoudigd, van 2,0 naar 17,5 procent.

Als dit zo doorgaat, schreven de auteurs met enig gevoel voor satire, is het woord ‘novel’ (vernieuwend) in het jaar 2123 in elke samenvatting te vinden. Negatieve kwalificaties (eveneens vijfentwintig stuks, waaronder disappointing, insufficient en weak) bleken overigens ook vaker voor te komen. Deze stijging was echter een stuk minder groot.

De mogelijke tegenwerping dat het hier wel eens om een maatschappijbrede trend zou kunnen gaan, werd ontkracht met recente boeken in de GoogleBooks Ngram Viewer. Daarin veranderde in hetzelfde tijdvak hoegenaamd niets. Vinkers et al. legden een verband met de druk die wetenschappers voelen om hun werk gepubliceerd te krijgen. Wie onvoldoende publicaties ‘scoort’, riskeert het mislopen van een promotie of, erger nog, het verliezen van zijn baan. Door dit publish or perish-mechanisme zouden onderzoekers zich genoodzaakt zien hun werk zo goed mogelijk te verkopen aan tijdschriftredacties.

In de afgelopen kwarteeuw zijn wetenschappers veel stelliger geworden in het beschrijven van hun resultaten.

Nu gaan die redacties natuurlijk niet alleen maar af op samenvattingen. Ze sturen de artikelen ter beoordeling door naar twee of meer ter zake kundige vakgenoten; de zogenaamde peer review. Deze peers lezen de hele tekst door, beantwoorden een lijstje vragen over de kwaliteit ervan en geven een eindoordeel: publiceren – al dan niet na lichte of grondige herziening – of afwijzen. Als auteurs hun papers pimpen, zou dat dus eigenlijk ook in de rest van het artikel zichtbaar moeten zijn. Chinese onderzoekers gingen dat in 2020 na. En inderdaad, de positieve adjectieven komen óók in de hoofdtekst vaker voor.

Nog interessanter is een recent artikel van drie andere Chinese wetenschappers. Zij onderzochten het gebruik van woorden die voorzichtigheid uitdrukken. In de taalkunde staat dit bekend als hedging: verzachten of afzwakken. De verzachtende werkwoorden (onder andere may, could, appear to), bijwoorden (presumably, relatively, usually) en bijvoeglijk naamwoorden (typical, apparent, unclear) werden geturfd in de onderzoeksartikelen van het tijdschrift Science. Je raadt het al: in de afgelopen kwarteeuw is het gebruik van deze woorden flink teruggelopen. Wetenschappers zijn veel stelliger geworden in het beschrijven van hun resultaten.

Als we deze trend niet keren, schreven Vinkers en de zijnen in 2015, zijn het straks niet de beste wetenschappers die de meest prestigieuze posities verwerven, maar degenen die hun resultaten het beste weten uit te venten. Met de uitkomsten uit de recente studies begint het daar wel een beetje op te lijken. Of nee, het is gewoon zo.


Deze column verscheen in IP | Vakblad voor Informatieprofessionals, jaargang 27 nummer 6, september 2023.


Creative Commons License
Pimp your paper or perish by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 12 september 2023 | Posted in columns, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , | Reactie

Robotrecht

Bron: DALL·E 2; (c) 2023 maar van wie?

Kort na de kerst: paniek in onderwijsland. Artificiële intelligentie (AI) blijkt stukken tekst uit te kunnen spuwen met kop en staart. In verzorgd Nederlands en Engels. Desgevraagd met voetnoten. En het ergst van alles: het ding is gratis en geeft binnen enkele tellen antwoord aan iedere malloot die een enigszins begrijpelijk verzoek kan formuleren.

Nieuws- en opiniemedia stortten zich erop. En omdat dingen daar nu eenmaal van diverse kanten moeten worden belicht, kwamen voorbij: de radeloze docent; de grinnikende leerling; de techneut-deskundige (“Dit is pas het begin”); de onderwijsbestuurder; iemand van een inderhaast opgerichte taskforce; en natuurlijk de goeroe (“Bestrijd het niet – omarm het! Laat het vóór je werken, niet tégen je!”).

Toch miste ik nog iemand: de jurist. De kwestie deed me denken aan de zwarte vrouwtjesmakaak die zichzelf glimlachend portretteerde met de camera van een Britse natuurfotograaf. Nadat deze monkey selfie in Wikimedia Commons was geüpload begon er een intrigerend juridisch steekspel. Wikimedia stelde dat er op een foto gemaakt door een niet-menselijke actor geen auteursrecht kan rusten; de foto bevindt zich daarom in het publieke domein. De fotograaf betwistte dit en claimde het auteursrecht. Omdat hij close-ups van de schuwe apensoort wilde maken, had hij zijn (professionele) camera op een statief gezet en hing er een afstands¬ontspanner aan. Alleen in deze door hemzelf gecreëerde setting had de makaak haar, herstel, zijn foto’s kunnen maken.

AI en haar voortbrengselen stellen het recht nu voor allerlei vragen, zoals: dragen de teksten van ChatGPT een ‘persoonlijk stempel van de maker’?

Wie had het gelijk aan zijn zijde, of althans het recht? Juristen haalden er oudere vonnissen over ‘robotkunst’ bij om te betogen dat de fotograaf een goede kans maakte. Bij door de computer gegenereerde kunst is er net als bij de makaak sprake van creatie ‘zonder menselijke betrokkenheid’. Voor de teksten van ChatGPT en de illustraties van zusje DALL·E geldt dat eveneens. Hoogleraar informatierecht Dirk Visser meldt in het Nederlands Juristenblad (7/2023) dat er al meer dan een halve eeuw over de auteursrechtelijke vragen rondom ‘robotkunst’ wordt gedelibereerd. Nieuw zijn de kwaliteit, de laagdrempeligheid en het massale gebruik.

Artificiële intelligentie en haar voortbrengselen stellen het auteursrecht nu voor allerlei vragen. Dragen de teksten van ChatGPT een ‘persoonlijk stempel van de maker’? En wie is die maker; is dat niet deels ook de gebruiker die de opdracht formuleert? Wat als mensen het recht op AI-illustraties gaan claimen om er geld mee te verdienen? Helpt het als ze die illustraties een beetje hebben nabewerkt? En was het gebruik van miljoenen auteursrechtelijk beschermde teksten als trainingsmateriaal voor de tekstgenerator juridisch eigenlijk wel in de haak?

Mr. Visser laat zien dat wetten en jurisprudentie houvast bieden, maar ook dat over veel aspecten het laatste woord niet is gezegd. ChatGPT geeft hem gelijk. Als je het aan de tekstgenerator vraagt en herhaaldelijk op ‘Regenerate response’ klikt, krijg je compleet verschillende antwoorden. Best creatief eigenlijk.


Deze column is verschenen in Vakblad IP | Informatieprofessional 2023/2, maart 2023.


Posted by Frank Huysmans on 10 maart 2023 | Posted in columns, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , , , , , , , , , , , , | 1 reactie