innovatie van de publieke informatievoorziening

Dekker en open access: intentie goed, uitwerking fout

131118_320px-Persfoto_Sander_Dekker_2013De wetenschappers van Nederland waren in de vroege ochtend van zaterdag 16 november meteen klaarwakker. Nog voor de Sint voet aan wal had gezet in Groningen lag er een cadeautje in hun schoen. Althans, daar leek het in eerste instantie op. Staatssecretaris Sander Dekker bleek vlak voor het scheiden van de wekelijkse parlementaire markt op vrijdag nog een brief naar de Tweede Kamer te hebben gestuurd waarin hij zijn beleidsvisie over open access uiteenzette.

De visie blonk uit in duidelijkheid en daadkracht:

  • de Nederlandse wetenschap moet sneller over op open access dan nu gebeurt. Binnen tien jaar moet alles in open access worden gepubliceerd, en binnen vijf jaar al 60 procent;
  • hiervoor kiest de staatssecretaris voor gold open access, en waar dat (nog) niet mogelijk blijkt, voor een hybride variant. Green speelt geen rol;
  • als de betrokken partijen – universiteiten, uitgevers en bibliotheken – er samen niet uit komen, overwegen staatssecretaris en minister een wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) om publiceren in open access te kunnen verplichten;
  • de staatssecretaris treedt in overleg met omringende landen die vergelijkbare doelen nastreven, om onderling af te stemmen en zo meer te bereiken. Ook dringt hij er bij de wetenschappelijke organisaties en uitgeverijen op aan om in 2014 afspraken te maken en organiseert hij begin 2014 een rondetafelconferentie met de betrokken partijen.

Vanwaar ineens deze daadkracht? In de brief signaleert Dekker terecht dat de baten van open access groot kunnen zijn. Het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek vindt tegenwoordig zijn weg naar tijdschriften. Zeker in de exacte en (bio)medische wetenschappen, maar ook in de alfa- en gammawetenschappen, al zijn in die laatste gebieden de monografie (het boek) en het edited volume zeker ook nog in zwang. Toegang verkrijgen tot al die publicaties kost een hoop geld. Universiteiten en hogescholen kunnen het zich vaak nog wel veroorloven bulklicenties voor hun studenten en personeel af te sluiten met uitgevers. (Hoewel: zelfs het prestigieuze Harvard meldde vorig jaar te moeten capituleren voor de vraagprijs van grote uitgevers.) Voor het midden- en kleinbedrijf zijn de licenties veel te duur. Ook daar is behoefte aan het actualiseren van kennis om innovaties te kunnen ontwikkelen en daarmee tot grote spelers uit te kunnen groeien. En dan hebben we het nog niet over belangenverenigingen van patiënten die baat hebben bij actuele wetenschappelijke kennis. Om nog maar te zwijgen over de duizenden kleinere universiteiten en ziekenhuizen in ontwikkelingslanden. Open access creëert een gelijk speelveld voor alle spelers. Bovendien behoort het tot de kern van de wetenschappelijke ethiek dat de verworven kennis universeel toegankelijk is.

De intentie van Dekker is goed. Daarom is het zo jammer dat hij voor de verkeerde uitwerking kiest. Er zijn ten minste drie fundamentele problemen die door zijn beleidsvoornemens niet worden aangesproken, dan wel worden gecreëerd:

  1. afwijking van de gangbare definitie van open access waaraan wetenschappelijk Nederland zich heeft verbonden;
  2. de keuze voor gold en hybride open access in plaats van green;
  3. de wetenschappelijke instellingen worden bijna zeker op extra kosten gejaagd.

Beperkte definitie van open access

De definitie van ‘open access’ in de beleidsbrief is in twee opzichten te beperkt: het gaat in de brief (a) alleen maar om gratis toegang, en (b) alleen maar om de publicaties zelf. Dekker schrijft

“Open Access van wetenschappelijke publicaties staat voor de (gratis) elektronische toegang tot wetenschappelijke publicaties, artikelen en boeken.”

Daarmee benoemt hij maar de helft van de zaak. In de internationale discussie over open access (kortweg ‘OA’) wordt minstens zoveel belang gehecht aan de vrijheid voor gebruikers om met de gepubliceerde teksten te kunnen doen wat ze willen, zonder financiële, wettelijke of technologische belemmeringen. Het begrip OA omvat in de woorden van open software-voorvechter Richard Stallman ‘free as in: free beer’ maar ook ‘free as in: free speech’. Het gaat bijvoorbeeld om de mogelijkheid voor een patiëntengroep om medisch-wetenschappelijke artikelen of omvangrijke passages daaruit te kunnen hergebruiken in een reader of op hun website. OA betekent in dit verband dat zij vrij zijn om met het werk te doen wat zij goeddunken. De enige voorwaarde voor (her)gebruik is het verwijzen naar de oorspronkelijke auteur en bron.
Waar Dekkers brief op gespannen voet begint te staan met de werkelijkheid is met de bewering (op pagina 4 van de brief) dat auteurs in de gouden OA-variant de volledige auteursrechten behouden. Dat zou namelijk betekenen dat de patiëntengroep de artikelen of passages niet mag hergebruiken. Ze zou dat pas mogen na toestemming van de rechthebbenden, doorgaans de auteur(s) en de uitgever.
De werkelijkheid bij OA is anders. In de meeste OA-tijdschriften die er nu zijn – prominente namen zijn de Public Library of Science (PLoS), PeerJ en Frontiers) – neemt de auteur genoegen met een Creative Commons CC-BY-licentie. Dat houdt in dat de auteur of auteurs vrijwillig afstand doen van een flink deel van de hun op grond van het auteursrecht toekomende rechten (die overigens per rechtssysteem/land verschillend kunnen zijn), in ieder geval het recht op hergebruik. Bijvoorbeeld is bij CC-BY het publiceren in een verzamelbundel of collegereader (zelfs voor commerciële doeleinden) of het opnemen in een bibliotheeksysteem toegestaan. Ook regelt CC-BY het recht op het ‘remixen’: het veranderen van de oorspronkelijke tekst, bijvoorbeeld door deze te combineren met andere teksten of tekstfragmenten. De enige vereiste is dat wordt verwezen naar de oorspronkelijke auteurs en bronnen.

De definitie is ook te beperkt omdat het Dekker alleen maar lijkt te gaan om de publicaties zelf en niet om het achterliggende onderzoek. Recent kwam de wetenschap, en niet in het minst de Nederlandse, in opspraak vanwege een reeks fraudegevallen: Stapel, Poldermans, Bax. Als remedie brachten zowel de commissie-Levelt (Stapel) als de commissie-Baud (Bax) de mogelijkheid van het open publiceren van onderliggende databestanden ter sprake. Daarbij werd verwezen naar het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, die in 2012 adviseerde het vrije verkeer van data en resultaten te bevorderen. Het is in de geest van de wetenschap dat onderzoeksgegevens waarop wetenschappelijke conclusies – en dus kennis – zijn gebaseerd open worden gedeeld. Dit maakt replicatie en betere metastudies mogelijk. In Dekkers brief staat in een voetnoot te lezen:

“Open Access tot ruwe data en tot publicaties zijn echter twee verschillende onderwerpen, met andere belangen. Vandaar dat Open Access tot ruwe data hier verder niet aan de orde is.”

Een merkwaardige argumentatie: dat er uiteenlopende belangen in het spel zijn, wil niet zeggen dat ‘vandaar’ er aan toegang tot data geen aandacht moet worden besteed. Een gemiste kans, net nu een toptijdschrift als Nature in zijn author’s guidelines de eis tot het publiceren van de data vóór publicatie stelt.

De keuze voor gold

Het is op z’n zachtst gezegd vreemd dat de staatssecretaris verwijst naar het Britse Finch report als motivatie voor zijn keuze voor de gouden route.

Miles Cole, http://www.timeshighereducation.co.uk/420454.article

Miles Cole, http://www.timeshighereducation.co.uk/420454.article

Het rapport is zonder twijfel als baanbrekend te kenschetsen. Toch meerderden zich kort na publicatie al snel de stemmen die de nadelen van een te snelle overgang van closed access naar gold access benoemden zonder de mogelijkheden van green te benutten. (Ik ga ervan uit dat de lezer vertrouwd is met de terminologie; hier een goed en beknopt overzicht.) Zo geeft Stuart Shieber een compacte en goede bespreking van de nadelen van de aanbevelingen van Finch. Een OA-autoriteit als Peter Suber, auteur van het voorlopige standaardwerk op dit terrein, schetst overtuigend waarom green zo’n goede optie is in de geleidelijke overgang van closed access naar volledige open access. Green laat de mogelijkheid voor auteurs om de voorlaatste versie van hun artikel in een repository op te nemen (en op hun site te publiceren). Een commissie van het Lagerhuis adviseerde de regering recent om de keuze voor gold OA te heroverwegen. Dekker schrijft:

“De uitgever [kan] de auteur beperkingen op leggen [sic] waar het gaat om de versie van een artikel in het gratis elektronische archief. Soms mag daar slechts de versie in worden opgenomen waarover geen peer review heeft plaatsgevonden”

Soms is dat inderdaad het geval, maar de meeste uitgevers staan het inmiddels toe dat auteurs de laatste auteursversie publiceren. Dit is de versie na peer review en na redactionele bewerking door de redactie en uitgever. Die versie wijkt alleen in de uiteindelijke opmaak af van de in het tijdschrift gepubliceerde versie. Inhoudelijk is het precies dezelfde bijdrage.
De brief maakt ook geen gewag van de inmiddels in de bètawetenschappen gangbare praktijk om artikelen al ruim voor publicatie in een repository op te nemen. In zeer competitieve wetenschapsgebieden is het zaak om al voor peer review en voor redactionele bewerking door het tijdschrift de resultaten gepubliceerd te hebben. Je zal immers maar een Nobelprijs mislopen omdat je artikel na goedkeuring nog twee jaar in de wachtrij voor publicatie blijft liggen. Repository’s als Arxiv en PubMedCentral bevatten veel van dergelijke prepublicaties.

Twee keer betalen

En dan is er nog het niet onbelangrijke punt van de extra kosten. Nu Nederland zo snel vooruit wil met OA is het niet denkbeeldig dat artikelen van Nederlandse onderzoekers vrij beschikbaar komen, maar andere artikelen in dezelfde tijdschriften niet. Dit is het hybride model waarover Dekker schrijft. Leuk voor de rest van de wereld, maar voor de Nederlanders betekent het niet dat zij óók vrije toegang krijgen tot de productie van buitenlandse collega’s. In die situatie moeten de Nederlandse bibliotheken nog steeds licenties op die tijdschriften afsluiten om aan de informatiebehoefte van hun staf en studenten te voldoen. Universiteiten worden dus geacht te betalen voor de gold OA van de wetenschappers in eigen dienst, én voor de licenties op de tijdschriften waarin die artikelen staan, samen met de closed access artikelen van hun buitenlandse peers. Alleen wanneer Dekker erin slaagt om voor 2024 de rest van de wereld mee te krijgen kan deze opzet slagen. In de brief dringt hij er bij de uitgevers op aan om zich bij de onderhandelingen met universiteiten te matigen:

“De inzet bij de afspraken in 2014 moet zijn dat de uitgeverijen al hun tijdschriften gaan ombouwen tot Open Access tijdschriften of bereid zijn tot het maken van afspraken over verrekening van de kosten voor publiceren met de kosten voor licenties om te voorkomen dat dubbel betaald wordt.”

http://orbilu.uni.lu/img/news/pics/green-gold.png

http://orbilu.uni.lu/img/news/pics/green-gold.png

Dat is een interessante disclaimer: ‘de inzet moet zijn’. Waar Dekker bij de universiteiten en hogescholen met de wet een stok achter de deur heeft, ontbreekt die stok bij de uitgevers. Voor hen mag het door Dekker voorgestelde beleid een fikse meevaller worden genoemd. De transitie naar gold OA wordt hun een stuk eenvoudiger gemaakt. Je kunt ook zeggen: hun ondernemersrisico wordt door de Nederlandse overheid verkleind. Immers: zij kunnen ervan uitgaan dat Nederlandse wetenschappelijke organisaties de kosten van het publiceren in gold OA gaan dragen. Tegelijkertijd kunnen ze veilig aannemen dat diezelfde organisaties licenties op hun closed access en hybride access tijdschriften zullen blijven afnemen zolang de rest van de wereld nog niet zover is.
Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat Dekker in zijn brief naar het Britse Finch-rapport verwijst, terwijl in de discussie die op dat rapport volgde de voordelen zijn belicht van green OA in de transitiefase. Wat die voordelen zijn?

  • het is een model dat in de praktijk is ontstaan en zich in die praktijk heeft bewezen. Het biedt wetenschappers en hun werkgevers de mogelijkheid om het verrichte werk via websites en repository’s breed te delen zonder dat de uitgevers de controle (het auteursrecht) op hun content kwijtraken. Het komt daarmee zowel aan de belangen van de not-for-profit wetenschap als aan die van de for-profit-uitgeverijen tegemoet;
  • het voorkomt zodoende dat wetenschappelijke instellingen voor extra kosten komen te staan in de overgangsfase zoals hierboven geschetst;
  • het laat de mogelijkheid open om in gold te publiceren. Green en gold blijken prima naast elkaar te kunnen bestaan.

Maar is het nadeel voor de uitgeverijen niet dat ze op termijn hun verdienmodel kwijtraken? Als alles immers te vinden is in repository’s is het met Google Scholar immers een koud kunstje om alle artikelen te vinden. Dat is inderdaad een risico. Het heet ‘ondernemersrisico’. De praktijk wijst uit dat de transitie langzaam genoeg gaat voor uitgevers om zich met beleid op een ander verdienmodel – gold – in te stellen. Veel universiteiten kiezen er momenteel nog voor om licenties af te sluiten, omdat zij hun staf en studenten toegang willen geven tot de ‘officiële’ versies; die waarin naar de feitelijke paginanummers, tabellen, figuren en formules kan worden verwezen. Green is vooral prettig voor partijen die zich nu toch al geen licenties kunnen veroorloven. Kortom: de overgang naar volledige OA is een proces dat zoals altijd voorlopers en volgers kent, waardoor het zich langs wegen van geleidelijkheid voltrekt. De meeste van de wetenschappelijke uitgeverijen, zeker de grote Nederlandse, zijn solide genoeg om deze overgang op eigen kracht te maken.

Conclusie: intentie goed, uitwerking fout

Staatssecretaris Sander Dekker wil vooruit met open access en dat is prijzenswaardig. Juist daarom is het onbegrijpelijk waarom hij voor deze benadering kiest.

  1. Hij perkt OA in tot een kwestie van toegang tot wetenschappelijke publicaties. Daarmee wijkt hij af van de internationale begripsvorming, waarin OA ook inhoudt het in auteursrechtelijk opzicht mogelijk maken van hergebruik (reproductie en remixen). Vrijwel de hele Nederlandse wetenschappelijke wereld heeft zich aan die begripsvorming gecommitteerd door het ondertekenen van de Berlijnse open access-verklaring. Bovendien laat hij na de voor de wetenschappelijk werk zo cruciale replicatie te regelen door middel van OA tot de onderzoeksdata – al is dit laatste vooral een kwestie van ‘jammer’;
  2. De keuze voor gold en hybride in plaats van voor green OA gaat in tegen de uitkomsten van de discussie rond het Finch-report, een rapport waarnaar Dekker nota bene verwijst om de keuze voor gold te motiveren. Het is te hopen dat de leden van de Tweede Kamer voldoende van die discussie hebben meegekregen om de staatssecretaris hierover kritisch te kunnen ondervragen bij het overleg op 4 december. Zo niet, dan kunnen zij terecht bij de genoemde publicaties van Shieber en Suber en (vooral) dat van hun Britse collega’s;
  3. De gekozen richting leidt bijna vanzelf tot een marktordening waarin het de wetenschappelijke instellingen zijn die de kosten van de overgang op OA moeten dragen, in plaats van de wetenschappelijke uitgevers. Per saldo betekent dit een extra greep uit de staatskas of, wanneer de wetenschap er niet voor wordt gecompenseerd, het vergroten van de eigen inkomsten door de wetenschappelijke instellingen (en dan kunnen we wel raden wat zij zullen moeten doen). Dit terwijl er met green een route is die deze greep uit de belastingpot kan voorkomen.

Dit alles overziend valt niet te begrijpen waarom de staatssecretaris – lid van een partij die de overheidsuitgaven wil verminderen en het vrije ondernemerschap inclusief de daaraan verbonden risico’s wil bevorderen – voor deze richting kiest. Het is eerst en vooral aan de directies van de wetenschappelijke instellingen in Nederland om hun ondertekening van de Berlijnse verklaring kracht bij te zetten. Zij kunnen open access in Nederland bevorderen door bij de Tweede Kamer krachtig op wijziging van Dekkers beleidsvoornemens aan te dringen.

Aanvullingen en correcties sinds publicatie

  • 18-11-2013: Zin toegevoegd met link naar rapport van de Business, Innovation and Skills Committee van het Britse Lagerhuis, 10 september 2013.
  • 19-11-2013: Kleine tekstuele correcties.
  • 20-11-2013: In conclusie nogmaals link naar Britse Lagerhuiscommissie toegevoegd.
  • 21-11-2013: Ter verduidelijking in laatste zin ‘deze beleidsvoornemens’ vervangen door ‘Dekkers beleidsvoornemens’.
  • 04-12-2013: Kleine tekstuele correcties.

Creative Commons-Licentie
In afwijking van de standaardlicentie op deze site is ‘Dekker en open access: intentie goed, uitwerking fout’ gepubliceerd onder een Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederland-licentie.

Posted by Frank Huysmans on 18 november 2013 | Posted in beleid, onderwijs, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , , , | 4 Comments

IFLA Trend Report: impuls voor professionalisering

Waar moet het heen met de bibliotheken? Onder bibliothecarissen lijken zich twee overtuigingen af te tekenen. Eén: er zal altijd behoefte blijven aan bibliotheken. En twee: we hebben geen idee hoe ze er in de toekomst uit zullen zien. Althans, dat was af te lezen aan het thema van het 79e World Library and Information Congress van de IFLA deze zomer in Singapore: Future libraries: infinite possibilities. Als de mogelijkheden grenzeloos zijn, is het toekomstperspectief zacht gezegd niet erg helder. Is er niet vooral behoefte aan een stip op de horizon?

131004_IFLA-trend-reportGelukkig deed IFLA haar best om de waaier aan mogelijkheden een beetje dicht te schuiven. Op maandag 19 augustus lanceerden voorzitter Ingrid Parent en directeur Jennefer Nicholson een nieuw trendrapport in aanwezigheid van een flink deel van de congresdeelnemers. Hoewel: de naam Trend Report bleek een tikje misleidend. Wat werd gepresenteerd was een zestien pagina’s tellend ‘insights document’ met als titel Riding the waves or caught in the tide? en een website.

Op die site is meer te vinden. Onder andere een literatuurstudie naar relevante trends, een uitgebreide lijst van bronnen (met doorklikmogelijkheid) en een discussieplatform. De intentie met de trendstudie, zo lichtten Parent en Nicholson toe, is dat bibliothecarissen wereldwijd het gesprek met elkaar aangaan over wat trends als deze gaan betekenen voor het bibliotheekwerk en –vak zoals we het lange tijd hebben gekend. In de woorden van de voorzitter: “The Trend Report isn’t looking at libraries in the information environment – it’s looking across society. The Trend Report is the starting point for libraries to work back from, and consider how they fit into the new global economy.”

Dat daarbij keuzes moesten worden gemaakt, spreekt vanzelf. Als je maar breed en diep genoeg zoekt, is het aantal maatschappelijke ontwikkelingen dat op de een of andere manier de bibliotheken raakt overweldigend. IFLA heeft er wijselijk voor gekozen er vijf uit te lichten. Dit zijn ze:

  1. Nieuwe technologieën zullen de toegang van groepen mensen tot informatie zowel verruimen als beperken
  2. Online onderwijs zal het traditionele leren ingrijpend veranderen
  3. De grenzen van databescherming en privacy zullen opnieuw worden vastgesteld
  4. Hyper-verbonden samenlevingen zullen naar nieuwe groepen luisteren én hen ‘empoweren’
  5. De globale informatie-economie zal door nieuwe technologieën een verandering ondergaan

Het eerste dat opvalt is dat al deze trends met veranderingen in technologie verband houden. Met de gekozen formuleringen wordt gepoogd onder woorden te brengen hoe de maatschappij probeert om te gaan met de digitalisering van informatie. Domeinen als onderwijs, economie, sociale cohesie en de privésfeer staan daarin centraal. Ontwikkelingen in die domeinen zelf, los van digitalisering, komen in het rijtje niet voor.

“The Trend Report isn’t looking at libraries in the information environment – it’s looking across society. The Trend Report is the starting point for libraries to work back from, and consider how they fit into the new global economy.”

Ten tweede: niet alles lijkt even solide onderbouwd. Met name de tweede trend roept (in elk geval bij ondergetekende) de vraag op of die zich zal materialiseren. De opkomst van de massive open online courses (MOOCs) en andere vormen van online onderwijs lijkt van nog te recente datum te zijn om te kunnen zeggen dat het traditionele leren echt ingrijpend zal veranderen. Het afstandsonderwijs van de open universiteiten zoals we dat al enkele decennia kennen heeft het ‘fysieke’ onderwijs aan reguliere universiteiten niet omvergeworpen. Het is er vooral een welkome aanvulling op geweest. Hetzelfde kan mogelijk bij de MOOCs over twintig jaar terugkijkend worden vastgesteld. Hoe dan ook is de opkomst van het verschijnsel ‘open’ – het gratis (en niet zelden ook in auteursrechtelijke zin ‘vrij’) beschikbaar maken van content – relevant voor bibliotheken.

Ingrid Parent (foto: Mark Koh, IFLA HQ; CC-BY)

Ingrid Parent (foto: Mark Koh, IFLA HQ; CC-BY)

In haar speech maakte Ingrid Parent duidelijk dat het niet om vijf geïsoleerde trends gaat. In de praktijk werken ze op elkaar in. Ze gaf een paar verhelderende voorbeelden. Wat te doen als je als bibliotheek mensen met een Google Glass op hun neus binnen krijgt? Van oudsher hebben (zeker de openbare) bibliotheken betoogd dat zij veilige plekken zijn. Je kunt er alles uit de kast trekken en tot je nemen zonder dat er iemand over je schouder meekijkt. Kun je die pretentie nog wel waarmaken als er van die slimme brillen door je gebouw lopen? Recent is onthuld dat in ieder geval Google altijd door de brillen kan meekijken. We kunnen vermoeden dat dat dan ook voor geheime diensten in sommige (?) landen geldt. Hoe los je als bibliotheek de spanning op tussen de privacybescherming van de een, en de vrijheid van de ander om zo’n bril te kunnen dragen in een openbare instelling?

Verder: de datasporen die gebruikers achterlaten zijn voor bibliotheken instrumenteel in het verbeteren van hun dienstverlening. Zeker als er e-books gestreamd worden, krijgen bibliotheken in potentie een schat aan gegevens die veel kan leren over hoe boeken daadwerkelijk gelezen worden. Hoever kunnen ze gaan in het verzamelen en combineren van gebruik(er)sregistraties?

Uiteraard zijn er de nu al prangende kwesties rond het digitaliseren van materialen, auteursrechtelijke beperkingen bij het uitleveren daarvan, het ontwikkelen en promoten van metadatastandaarden en het converteren van oude formats naar nieuwe. Dit brengt stijgende kosten voor digitalisering met zich mee, terwijl de fysieke conservering niet direct minder gaat kosten. Hoe lossen bibliotheken dit op in economisch niet bijster florissante tijden?

En dan is er nog het probleem van de big data en de verhouding tussen bibliotheken en de overheden die hun financieren. Van oudsher hebben bibliotheken zich sterk gemaakt voor creativiteit en de vrijheid van meningsuiting, en overheidscensuur bestreden. Zodoende hebben ze nieuwe sociale bewegingen gesteund. Maar in hoeverre zullen ze daartoe nog steeds in staat zijn in een samenleving waarin the powers that be toegang hebben tot veel gegevens en grassroots activism in een vroeg stadium kunnen opsporen en tegenwerken?

Vragen, vragen. Het opwerpen en bediscussiëren daarvan is, aldus de IFLA-voorvrouwen, het eigenlijke doel van het IFLA Trend Report. Daarmee maakten ze het rapport immuun voor kritiek in de trant van ‘hebben we dit al niet eerder gezien’. Inderdaad kun je je bij sommige van de vijf trends afvragen of ze in de kern zoveel verschillen van degene die vijf of tien jaar geleden werden geïdentificeerd door onder andere OCLC Research. Wie de achterliggende documenten op de website bekijkt, ziet dat er veel meer voer voor discussie is dan de vijf trends alleen. Zo wordt er ook aandacht besteed aan niet-technologische trends. Denk aan ongelijkheden tussen groepen naar leeftijd en etniciteit op lokale, nationale en globale schaal.

Nieuw is wel dat de wereldbibliotheekfederatie zo’n trendverkenning publiceert en haar leden oproept om via de website met haar en met elkaar in discussie te gaan over wat dit alles gaan betekenen voor bestaande concepties over wat een ‘bibliotheek’, een ‘collectie’, ‘informatiedienstverlening’ is. Waarmee ze de professionaliteit in de bibliotheekbranche een impuls geeft. De nieuwe voorzitter, Sinikka Sipilä, toonde zich vastbesloten om dit stokje van haar voorganger over te nemen, toen ze in haar eerste toespraak stelde dat wat haar betreft het IFLA Trend report een “crucial tool for libraries to position themselves in the changing information landscape” is.

Dat zal nog moeten blijken. Vooralsnog loopt het niet storm in de discussieruimte, die pas na registratie als gebruiker van de site toegankelijk is. Veel zal afhangen van de professionele houding van bibliothecarissen en hun verenigingen op deze aardbol in het riding the waves, in plaats van being caught in the tide.

Dit artikel verscheen in Informatieprofessional, jaargang 17 nummer 7 (pp. 10-11), 26 september 2013

Creative Commons License
IFLA Trend Report: impuls voor professionalisering by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 4 oktober 2013 | Posted in beleid, onderzoek, vakpublicaties, WareKennis | Tagged , , , | Reactie

Ook verschenen als online resource

We moeten het eens hebben over de bibliotheekcatalogus. Gebruik je die nog? Ja? Dan werk je zeker in een bibliotheek. Nee? Ook niet gewerkt, vroeger? Tjonge. Je bent wel, hoe zal ik het zeggen, van het vasthoudende type.

Grimm-Bibliothek, Berlijn (foto: auteur)

Nee je hebt gelijk natuurlijk. Die online publiekscatalogus is een walhalla vergeleken met de kaartenbakkenhel die we daarvoor hadden. Geef ik grif toe. Ik weet nog heel goed hoe dat ging in de universiteitsbibliotheek. Drie soorten bakken, een op auteursnaam, een op eerste titelwoord (lidwoorden uitgezonderd) en een op trefwoord. Auteur, titel, jaartal en signatuur op een los velletje krabbelen. Dan naar de uitleenbalie en die gegevens nog eens een keer op een aanvraagkaart (met twee doorslagen) krabbelen, samen met je personalia. Dat herhalen voor alle gevonden titels en dan maar wachten tot de magazijnbedienden de boel bij elkaar hadden gescharreld. Met soms de teleurstelling van de kaartjes die na een half uur retour kwamen met ‘onvindbaar’ erop gepend.

En weet je nog, die tussenfase? De kaartenbakken waren al geautomatiseerd en als je een computer kon vinden die niet was vastgelopen, maakte dat het zoeken een stuk sneller. Maar de aanvraagkaarten waren still going strong. Zonder handtekening met inkt ging er geen boek de deur uit.

Nee dat digitaal aanvragen, reserveren en verlengen is zo gek nog niet. En die catalogus zelf is toch ook een verbetering. Je kunt meteen zien of het boek misschien is uitgeleend. Maar soms staat er ‘full text’ bij een zoekresultaat. Dan klik je daarop, krijg je een nieuw scherm en als je dan nog een keer doorklikt, krijg je de beloofde tekst ook op je scherm. Als je mazzel hebt. Want heb jij dat nou ook, dat dat zo’n een op de vier keer niet lukt? Dat de site van die uitgever iets zegt van dat je onvoldoende toegangsrechten hebt of zoiets? Als ik het dan gewoon google, krijg ik een link. Klikken en hoppatee. Hoe makkelijk kan het zijn.

Alsof ze bij Spa op de fles zetten: ook verkrijgbaar uit de kraan.

En dan boeken die gratis als pdf op het internet staan. Wel eens geprobeerd die in een bibliotheekcatalogus te vinden? Lachen! Krijg je eerst ‘aanwezigheidsinformatie’. Ja hoor, dat boek hebben we. Staat op etage zoveel in kast mijl op zeven. Niet even een url’etje erbij natuurlijk. Wat schreef Umberto Eco ook alweer over bibliotheken? Iets van ‘leuker kunnen we het niet maken, wel lastiger’. En dan zetten ze er nog bij: ook verschenen als online resource. Alsof ze bij Spa op de fles zetten: ook verkrijgbaar uit de kraan. Vooral dat online resource. Bibliothecaire codetaal, zodat Jan met de pet niet snapt dat-ie het dan gewoon effe moet googlen.

Nee, ze kunnen me wat met hun catalogus, daar in de bieb. Ze nemen dat ontsluiten wel heel letterlijk. Alleen openen wat gesloten is.

Deze column verscheen in InformatieProfessional, nr. 4 (2013).

Creative Commons License
Ook verschenen als online resource by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 4 mei 2013 | Posted in columns, opinie, satire, vakpublicaties | Tagged , , | Reactie