Grappig weetje: wetenschappers zijn in de loop der jaren meer positieve woorden gaan gebruiken. Drie Nederlandse wetenschappers, Vinkers, Tijdink en Otte, telden in 2015 hoe vaak een selectie van vijfentwintig positief geladen bijvoeglijke naamwoorden (onder andere novel, robust en promising) in samenvattingen van wetenschappelijke artikelen voorkwam. Wat bleek? In veertig jaar tijd was het percentage samenvattingen dat een of meer van deze adjectieven bevatte bijna vernegenvoudigd, van 2,0 naar 17,5 procent.
Als dit zo doorgaat, schreven de auteurs met enig gevoel voor satire, is het woord ‘novel’ (vernieuwend) in het jaar 2123 in elke samenvatting te vinden. Negatieve kwalificaties (eveneens vijfentwintig stuks, waaronder disappointing, insufficient en weak) bleken overigens ook vaker voor te komen. Deze stijging was echter een stuk minder groot.
De mogelijke tegenwerping dat het hier wel eens om een maatschappijbrede trend zou kunnen gaan, werd ontkracht met recente boeken in de GoogleBooks Ngram Viewer. Daarin veranderde in hetzelfde tijdvak hoegenaamd niets. Vinkers et al. legden een verband met de druk die wetenschappers voelen om hun werk gepubliceerd te krijgen. Wie onvoldoende publicaties ‘scoort’, riskeert het mislopen van een promotie of, erger nog, het verliezen van zijn baan. Door dit publish or perish-mechanisme zouden onderzoekers zich genoodzaakt zien hun werk zo goed mogelijk te verkopen aan tijdschriftredacties.
In de afgelopen kwarteeuw zijn wetenschappers veel stelliger geworden in het beschrijven van hun resultaten.
Nu gaan die redacties natuurlijk niet alleen maar af op samenvattingen. Ze sturen de artikelen ter beoordeling door naar twee of meer ter zake kundige vakgenoten; de zogenaamde peer review. Deze peers lezen de hele tekst door, beantwoorden een lijstje vragen over de kwaliteit ervan en geven een eindoordeel: publiceren – al dan niet na lichte of grondige herziening – of afwijzen. Als auteurs hun papers pimpen, zou dat dus eigenlijk ook in de rest van het artikel zichtbaar moeten zijn. Chinese onderzoekers gingen dat in 2020 na. En inderdaad, de positieve adjectieven komen óók in de hoofdtekst vaker voor.
Nog interessanter is een recent artikel van drie andere Chinese wetenschappers. Zij onderzochten het gebruik van woorden die voorzichtigheid uitdrukken. In de taalkunde staat dit bekend als hedging: verzachten of afzwakken. De verzachtende werkwoorden (onder andere may, could, appear to), bijwoorden (presumably, relatively, usually) en bijvoeglijk naamwoorden (typical, apparent, unclear) werden geturfd in de onderzoeksartikelen van het tijdschrift Science. Je raadt het al: in de afgelopen kwarteeuw is het gebruik van deze woorden flink teruggelopen. Wetenschappers zijn veel stelliger geworden in het beschrijven van hun resultaten.
Als we deze trend niet keren, schreven Vinkers en de zijnen in 2015, zijn het straks niet de beste wetenschappers die de meest prestigieuze posities verwerven, maar degenen die hun resultaten het beste weten uit te venten. Met de uitkomsten uit de recente studies begint het daar wel een beetje op te lijken. Of nee, het is gewoon zo.
Het nieuws dat ons gezin uit het Twentse dorp weg zou gaan verspreidde zich snel. Als hoofd der school en voorzitter van de woningbouwvereniging was mijn vader een van de dorpse notabelen. ’s Zaterdags op het voetbalveld vroeg keeper Dinand mij naar het waarom. Mijn negenjarige zelf reproduceerde naar eer en geweten wat het thuis had opgevangen. “Mijn ouders willen niet meer in een klein dorp wonen waarin over alles wat je doet wordt geroddeld.”
Wat in ons gezin ontbrak, weten we nu, was communicatiemanagement. Als mijn ouders gewoon een persbericht hadden opgesteld en met mij en mijn zus een heldere woordvoeringslijn hadden afgesproken, hadden we Twente met opgeheven hoofd kunnen verlaten. Maar er was geen communicatieplan. Geen communicatieverantwoordelijke. Interne en externe communicatie waren niet goed op elkaar afgestemd. Een in allerijl opgetuigde crisiscommunicatiecampagne, waarin werd benadrukt dat ik niet namens ons maar alleen voor mezelf had gesproken, kon de schade aan het imago van het gezin Huysmans nog enigszins repareren.
Er wordt geen woord gesproken zonder dat ‘communicatie’ het heeft bewaakt en in de huisstijl gegoten.
Een slordige tien jaar later studeerde ik communicatiewetenschap in de grote stad. Het waren de jaren dat heel veel jongeren ‘iets in de communicatie’ wilden worden. Studentenaantallen explodeerden. Attachékoffers en kokerrokjes vulden de collegezalen. Er ging carrière gemaakt worden in marketingcommunicatie en communicatiemanagement. De universitaire docenten bleven stoïcijns vertellen dat ze niet opleidden tot public relations officer en marketeer. En keken geamuseerd naar het ambitieuze grut tot hun onderwijslast zo hoog werd dat het lachen hun verging.
De hordes stroomden uit en inmiddels is er geen
organisatie meer te vinden zonder een staf- of beleidsafdeling communicatie.
Deze adviseert het management over de te voeren communicatiestrategie naar
buiten én naar binnen. Het intranet, de website, de advertentieinkoop, de
perscontacten – er wordt geen woord gesproken zonder dat ‘communicatie’ het
heeft bewaakt en in de huisstijl gegoten. Omdat die afdeling er nu
eenmaal is en erop wordt afgerekend.
Bedrijven moeten dat natuurlijk helemaal zelf weten.
Bij publieke organisaties ligt het anders. Scholengemeenschappen, ziekenhuizen,
musea, archieven, bibliotheken: ze werken met publiek geld aan de
verwezenlijking van publieke doelen. Professionals met inhoudelijke kennis
werken er – voor hun dagelijks brood, uiteraard – maar ook omdat ze graag iets
bijdragen aan het algemeen belang. Er is weinig frustrerender voor de werklust
dan het moeten leveren van input voor een persbericht waarvan de inhoud
vervolgens zo vakkundig wordt versimpeld en verdraaid dat het inhoudelijk niet
meer klopt. Evenals het smoren van kritische geluiden vanaf de werkvloer omdat
‘de organisatie daar last van heeft’.
Heeft een bibliotheek of een archief echt nood aan een corporate identity? Kunnen medewerkers niet gewoon hun professionele mening laten horen aan degenen die hun werk mede financieren? Wel zo duidelijk. Vonden ze in Twente destijds ook.
Deze column verscheen in Vakblad IP (Informatieprofessional), jaargang 23, nummer 4, mei 2019.
Alles kan failliet gaan. Boekhandels, warenhuizen, kledingzaken, speelgoedketens. Maar van het bericht dat Nederlands grootste geldtransporteur op de fles ging, stond ik wel even te kijken. Het is alsof de CEO van Spa door uitdroging is gestorven. De reden is simpel: er wordt steeds meer elektronisch betaald en minder contant afgerekend. Meer dan de helft van de geldtransacties verloopt hier te lande inmiddels zonder contanten. De banken gaan dit jaar hun eigen pinautomaten vervangen door merkloze gele. Trendwatchers weten het zeker: de cashless society zit eraan te komen. Zweden geldt als het voorland. En toegegeven, op mijn laatste werktrip naar dat land heb ik geen kroon meer aangeraakt.
De introductie van geld betekende dat handel zich niet langer beperkte tot ruilhandel. Als jij je vee van de hand wilt doen en de geïnteresseerde kopers hebben zelf alleen runderen in de aanbieding, dan schiet het met de deal niet zo op. Met stukjes metaal en papier die alléén waarde vertegenwoordigen, wordt het een stuk eenvoudiger. De aspirant-kopers brengen hun eigen koeien eerst maar naar de slager. Met de pecuniae die ze daarvoor krijgen, kun jij weer andere leuke dingen doen.
Geld is meer dan een neutraal ruilmiddel. Het is tegelijk een communicatiemedium.
Als neutraal ruilmiddel is geld dus onmisbaar. Maar het is
meer dan dat. Het is tegelijk een communicatiemedium. We drukken waarde uit in
geld. Daarmee geef je als koper of verkoper informatie over wat je iets waard
vindt. Als je je huis te koop zet voor drie ton zeg je een aantal dingen. Eén:
ik wil mijn paleisje eventueel wel voor iets minder van de hand doen. Twee:
nee, voor tweehonderdveertig doe ik het niet. Drie: vergelijkbare huizen worden
voor meer verkocht – zie Funda – dus ik wil snel zakendoen.
Geld geeft ook op een andere manier informatie. Probeer maar eens elektronisch te betalen zonder een dataspoor achter te laten. Lukt je niet. Met de anonieme bonuskaart noch met de anonieme ov-chipkaart. Die worden toch gekoppeld aan je IBAN. Ook niet met bitcoins, want ergens moet je die aanschaffen. En ook niet met de privacyvriendelijke creditcard die Apple op de markt gaat brengen. Apple zelf belooft geen transactiegegevens centraal op te slaan. Partnerbank Goldman Sachs doet dat wel, al belooft het die gegevens nooit aan anderen te verkopen. Evengoed is het een datagoudmijntje voor de bank zelf. En hackers staan vast al te trappelen om de grootste zakenbank ter wereld in diskrediet (!) te brengen.
Het rondrijden van gepantserde auto’s vol geld kost geld.
Het vervangen van geplofkraakte pinautomaten ook. Toch hebben de stomerij, de
kleermaker en de schoenlapper bij mij in de wijk geen pin. Te duur, zeggen ze.
En ze doen niet aan klantprofielen en personal targeting in hun communicatie. Dus
lieve overheid, schaf de munten en biljetten niet af. Voor de kleine middenstand
en ons aller privacy.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid