innovatie van de publieke informatievoorziening

Dekker en open access: intentie goed, uitwerking fout

131118_320px-Persfoto_Sander_Dekker_2013De wetenschappers van Nederland waren in de vroege ochtend van zaterdag 16 november meteen klaarwakker. Nog voor de Sint voet aan wal had gezet in Groningen lag er een cadeautje in hun schoen. Althans, daar leek het in eerste instantie op. Staatssecretaris Sander Dekker bleek vlak voor het scheiden van de wekelijkse parlementaire markt op vrijdag nog een brief naar de Tweede Kamer te hebben gestuurd waarin hij zijn beleidsvisie over open access uiteenzette.

De visie blonk uit in duidelijkheid en daadkracht:

  • de Nederlandse wetenschap moet sneller over op open access dan nu gebeurt. Binnen tien jaar moet alles in open access worden gepubliceerd, en binnen vijf jaar al 60 procent;
  • hiervoor kiest de staatssecretaris voor gold open access, en waar dat (nog) niet mogelijk blijkt, voor een hybride variant. Green speelt geen rol;
  • als de betrokken partijen – universiteiten, uitgevers en bibliotheken – er samen niet uit komen, overwegen staatssecretaris en minister een wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) om publiceren in open access te kunnen verplichten;
  • de staatssecretaris treedt in overleg met omringende landen die vergelijkbare doelen nastreven, om onderling af te stemmen en zo meer te bereiken. Ook dringt hij er bij de wetenschappelijke organisaties en uitgeverijen op aan om in 2014 afspraken te maken en organiseert hij begin 2014 een rondetafelconferentie met de betrokken partijen.

Vanwaar ineens deze daadkracht? In de brief signaleert Dekker terecht dat de baten van open access groot kunnen zijn. Het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek vindt tegenwoordig zijn weg naar tijdschriften. Zeker in de exacte en (bio)medische wetenschappen, maar ook in de alfa- en gammawetenschappen, al zijn in die laatste gebieden de monografie (het boek) en het edited volume zeker ook nog in zwang. Toegang verkrijgen tot al die publicaties kost een hoop geld. Universiteiten en hogescholen kunnen het zich vaak nog wel veroorloven bulklicenties voor hun studenten en personeel af te sluiten met uitgevers. (Hoewel: zelfs het prestigieuze Harvard meldde vorig jaar te moeten capituleren voor de vraagprijs van grote uitgevers.) Voor het midden- en kleinbedrijf zijn de licenties veel te duur. Ook daar is behoefte aan het actualiseren van kennis om innovaties te kunnen ontwikkelen en daarmee tot grote spelers uit te kunnen groeien. En dan hebben we het nog niet over belangenverenigingen van patiënten die baat hebben bij actuele wetenschappelijke kennis. Om nog maar te zwijgen over de duizenden kleinere universiteiten en ziekenhuizen in ontwikkelingslanden. Open access creëert een gelijk speelveld voor alle spelers. Bovendien behoort het tot de kern van de wetenschappelijke ethiek dat de verworven kennis universeel toegankelijk is.

De intentie van Dekker is goed. Daarom is het zo jammer dat hij voor de verkeerde uitwerking kiest. Er zijn ten minste drie fundamentele problemen die door zijn beleidsvoornemens niet worden aangesproken, dan wel worden gecreëerd:

  1. afwijking van de gangbare definitie van open access waaraan wetenschappelijk Nederland zich heeft verbonden;
  2. de keuze voor gold en hybride open access in plaats van green;
  3. de wetenschappelijke instellingen worden bijna zeker op extra kosten gejaagd.

Beperkte definitie van open access

De definitie van ‘open access’ in de beleidsbrief is in twee opzichten te beperkt: het gaat in de brief (a) alleen maar om gratis toegang, en (b) alleen maar om de publicaties zelf. Dekker schrijft

“Open Access van wetenschappelijke publicaties staat voor de (gratis) elektronische toegang tot wetenschappelijke publicaties, artikelen en boeken.”

Daarmee benoemt hij maar de helft van de zaak. In de internationale discussie over open access (kortweg ‘OA’) wordt minstens zoveel belang gehecht aan de vrijheid voor gebruikers om met de gepubliceerde teksten te kunnen doen wat ze willen, zonder financiële, wettelijke of technologische belemmeringen. Het begrip OA omvat in de woorden van open software-voorvechter Richard Stallman ‘free as in: free beer’ maar ook ‘free as in: free speech’. Het gaat bijvoorbeeld om de mogelijkheid voor een patiëntengroep om medisch-wetenschappelijke artikelen of omvangrijke passages daaruit te kunnen hergebruiken in een reader of op hun website. OA betekent in dit verband dat zij vrij zijn om met het werk te doen wat zij goeddunken. De enige voorwaarde voor (her)gebruik is het verwijzen naar de oorspronkelijke auteur en bron.
Waar Dekkers brief op gespannen voet begint te staan met de werkelijkheid is met de bewering (op pagina 4 van de brief) dat auteurs in de gouden OA-variant de volledige auteursrechten behouden. Dat zou namelijk betekenen dat de patiëntengroep de artikelen of passages niet mag hergebruiken. Ze zou dat pas mogen na toestemming van de rechthebbenden, doorgaans de auteur(s) en de uitgever.
De werkelijkheid bij OA is anders. In de meeste OA-tijdschriften die er nu zijn – prominente namen zijn de Public Library of Science (PLoS), PeerJ en Frontiers) – neemt de auteur genoegen met een Creative Commons CC-BY-licentie. Dat houdt in dat de auteur of auteurs vrijwillig afstand doen van een flink deel van de hun op grond van het auteursrecht toekomende rechten (die overigens per rechtssysteem/land verschillend kunnen zijn), in ieder geval het recht op hergebruik. Bijvoorbeeld is bij CC-BY het publiceren in een verzamelbundel of collegereader (zelfs voor commerciële doeleinden) of het opnemen in een bibliotheeksysteem toegestaan. Ook regelt CC-BY het recht op het ‘remixen’: het veranderen van de oorspronkelijke tekst, bijvoorbeeld door deze te combineren met andere teksten of tekstfragmenten. De enige vereiste is dat wordt verwezen naar de oorspronkelijke auteurs en bronnen.

De definitie is ook te beperkt omdat het Dekker alleen maar lijkt te gaan om de publicaties zelf en niet om het achterliggende onderzoek. Recent kwam de wetenschap, en niet in het minst de Nederlandse, in opspraak vanwege een reeks fraudegevallen: Stapel, Poldermans, Bax. Als remedie brachten zowel de commissie-Levelt (Stapel) als de commissie-Baud (Bax) de mogelijkheid van het open publiceren van onderliggende databestanden ter sprake. Daarbij werd verwezen naar het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, die in 2012 adviseerde het vrije verkeer van data en resultaten te bevorderen. Het is in de geest van de wetenschap dat onderzoeksgegevens waarop wetenschappelijke conclusies – en dus kennis – zijn gebaseerd open worden gedeeld. Dit maakt replicatie en betere metastudies mogelijk. In Dekkers brief staat in een voetnoot te lezen:

“Open Access tot ruwe data en tot publicaties zijn echter twee verschillende onderwerpen, met andere belangen. Vandaar dat Open Access tot ruwe data hier verder niet aan de orde is.”

Een merkwaardige argumentatie: dat er uiteenlopende belangen in het spel zijn, wil niet zeggen dat ‘vandaar’ er aan toegang tot data geen aandacht moet worden besteed. Een gemiste kans, net nu een toptijdschrift als Nature in zijn author’s guidelines de eis tot het publiceren van de data vóór publicatie stelt.

De keuze voor gold

Het is op z’n zachtst gezegd vreemd dat de staatssecretaris verwijst naar het Britse Finch report als motivatie voor zijn keuze voor de gouden route.

Miles Cole, http://www.timeshighereducation.co.uk/420454.article

Miles Cole, http://www.timeshighereducation.co.uk/420454.article

Het rapport is zonder twijfel als baanbrekend te kenschetsen. Toch meerderden zich kort na publicatie al snel de stemmen die de nadelen van een te snelle overgang van closed access naar gold access benoemden zonder de mogelijkheden van green te benutten. (Ik ga ervan uit dat de lezer vertrouwd is met de terminologie; hier een goed en beknopt overzicht.) Zo geeft Stuart Shieber een compacte en goede bespreking van de nadelen van de aanbevelingen van Finch. Een OA-autoriteit als Peter Suber, auteur van het voorlopige standaardwerk op dit terrein, schetst overtuigend waarom green zo’n goede optie is in de geleidelijke overgang van closed access naar volledige open access. Green laat de mogelijkheid voor auteurs om de voorlaatste versie van hun artikel in een repository op te nemen (en op hun site te publiceren). Een commissie van het Lagerhuis adviseerde de regering recent om de keuze voor gold OA te heroverwegen. Dekker schrijft:

“De uitgever [kan] de auteur beperkingen op leggen [sic] waar het gaat om de versie van een artikel in het gratis elektronische archief. Soms mag daar slechts de versie in worden opgenomen waarover geen peer review heeft plaatsgevonden”

Soms is dat inderdaad het geval, maar de meeste uitgevers staan het inmiddels toe dat auteurs de laatste auteursversie publiceren. Dit is de versie na peer review en na redactionele bewerking door de redactie en uitgever. Die versie wijkt alleen in de uiteindelijke opmaak af van de in het tijdschrift gepubliceerde versie. Inhoudelijk is het precies dezelfde bijdrage.
De brief maakt ook geen gewag van de inmiddels in de bètawetenschappen gangbare praktijk om artikelen al ruim voor publicatie in een repository op te nemen. In zeer competitieve wetenschapsgebieden is het zaak om al voor peer review en voor redactionele bewerking door het tijdschrift de resultaten gepubliceerd te hebben. Je zal immers maar een Nobelprijs mislopen omdat je artikel na goedkeuring nog twee jaar in de wachtrij voor publicatie blijft liggen. Repository’s als Arxiv en PubMedCentral bevatten veel van dergelijke prepublicaties.

Twee keer betalen

En dan is er nog het niet onbelangrijke punt van de extra kosten. Nu Nederland zo snel vooruit wil met OA is het niet denkbeeldig dat artikelen van Nederlandse onderzoekers vrij beschikbaar komen, maar andere artikelen in dezelfde tijdschriften niet. Dit is het hybride model waarover Dekker schrijft. Leuk voor de rest van de wereld, maar voor de Nederlanders betekent het niet dat zij óók vrije toegang krijgen tot de productie van buitenlandse collega’s. In die situatie moeten de Nederlandse bibliotheken nog steeds licenties op die tijdschriften afsluiten om aan de informatiebehoefte van hun staf en studenten te voldoen. Universiteiten worden dus geacht te betalen voor de gold OA van de wetenschappers in eigen dienst, én voor de licenties op de tijdschriften waarin die artikelen staan, samen met de closed access artikelen van hun buitenlandse peers. Alleen wanneer Dekker erin slaagt om voor 2024 de rest van de wereld mee te krijgen kan deze opzet slagen. In de brief dringt hij er bij de uitgevers op aan om zich bij de onderhandelingen met universiteiten te matigen:

“De inzet bij de afspraken in 2014 moet zijn dat de uitgeverijen al hun tijdschriften gaan ombouwen tot Open Access tijdschriften of bereid zijn tot het maken van afspraken over verrekening van de kosten voor publiceren met de kosten voor licenties om te voorkomen dat dubbel betaald wordt.”

http://orbilu.uni.lu/img/news/pics/green-gold.png

http://orbilu.uni.lu/img/news/pics/green-gold.png

Dat is een interessante disclaimer: ‘de inzet moet zijn’. Waar Dekker bij de universiteiten en hogescholen met de wet een stok achter de deur heeft, ontbreekt die stok bij de uitgevers. Voor hen mag het door Dekker voorgestelde beleid een fikse meevaller worden genoemd. De transitie naar gold OA wordt hun een stuk eenvoudiger gemaakt. Je kunt ook zeggen: hun ondernemersrisico wordt door de Nederlandse overheid verkleind. Immers: zij kunnen ervan uitgaan dat Nederlandse wetenschappelijke organisaties de kosten van het publiceren in gold OA gaan dragen. Tegelijkertijd kunnen ze veilig aannemen dat diezelfde organisaties licenties op hun closed access en hybride access tijdschriften zullen blijven afnemen zolang de rest van de wereld nog niet zover is.
Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat Dekker in zijn brief naar het Britse Finch-rapport verwijst, terwijl in de discussie die op dat rapport volgde de voordelen zijn belicht van green OA in de transitiefase. Wat die voordelen zijn?

  • het is een model dat in de praktijk is ontstaan en zich in die praktijk heeft bewezen. Het biedt wetenschappers en hun werkgevers de mogelijkheid om het verrichte werk via websites en repository’s breed te delen zonder dat de uitgevers de controle (het auteursrecht) op hun content kwijtraken. Het komt daarmee zowel aan de belangen van de not-for-profit wetenschap als aan die van de for-profit-uitgeverijen tegemoet;
  • het voorkomt zodoende dat wetenschappelijke instellingen voor extra kosten komen te staan in de overgangsfase zoals hierboven geschetst;
  • het laat de mogelijkheid open om in gold te publiceren. Green en gold blijken prima naast elkaar te kunnen bestaan.

Maar is het nadeel voor de uitgeverijen niet dat ze op termijn hun verdienmodel kwijtraken? Als alles immers te vinden is in repository’s is het met Google Scholar immers een koud kunstje om alle artikelen te vinden. Dat is inderdaad een risico. Het heet ‘ondernemersrisico’. De praktijk wijst uit dat de transitie langzaam genoeg gaat voor uitgevers om zich met beleid op een ander verdienmodel – gold – in te stellen. Veel universiteiten kiezen er momenteel nog voor om licenties af te sluiten, omdat zij hun staf en studenten toegang willen geven tot de ‘officiële’ versies; die waarin naar de feitelijke paginanummers, tabellen, figuren en formules kan worden verwezen. Green is vooral prettig voor partijen die zich nu toch al geen licenties kunnen veroorloven. Kortom: de overgang naar volledige OA is een proces dat zoals altijd voorlopers en volgers kent, waardoor het zich langs wegen van geleidelijkheid voltrekt. De meeste van de wetenschappelijke uitgeverijen, zeker de grote Nederlandse, zijn solide genoeg om deze overgang op eigen kracht te maken.

Conclusie: intentie goed, uitwerking fout

Staatssecretaris Sander Dekker wil vooruit met open access en dat is prijzenswaardig. Juist daarom is het onbegrijpelijk waarom hij voor deze benadering kiest.

  1. Hij perkt OA in tot een kwestie van toegang tot wetenschappelijke publicaties. Daarmee wijkt hij af van de internationale begripsvorming, waarin OA ook inhoudt het in auteursrechtelijk opzicht mogelijk maken van hergebruik (reproductie en remixen). Vrijwel de hele Nederlandse wetenschappelijke wereld heeft zich aan die begripsvorming gecommitteerd door het ondertekenen van de Berlijnse open access-verklaring. Bovendien laat hij na de voor de wetenschappelijk werk zo cruciale replicatie te regelen door middel van OA tot de onderzoeksdata – al is dit laatste vooral een kwestie van ‘jammer’;
  2. De keuze voor gold en hybride in plaats van voor green OA gaat in tegen de uitkomsten van de discussie rond het Finch-report, een rapport waarnaar Dekker nota bene verwijst om de keuze voor gold te motiveren. Het is te hopen dat de leden van de Tweede Kamer voldoende van die discussie hebben meegekregen om de staatssecretaris hierover kritisch te kunnen ondervragen bij het overleg op 4 december. Zo niet, dan kunnen zij terecht bij de genoemde publicaties van Shieber en Suber en (vooral) dat van hun Britse collega’s;
  3. De gekozen richting leidt bijna vanzelf tot een marktordening waarin het de wetenschappelijke instellingen zijn die de kosten van de overgang op OA moeten dragen, in plaats van de wetenschappelijke uitgevers. Per saldo betekent dit een extra greep uit de staatskas of, wanneer de wetenschap er niet voor wordt gecompenseerd, het vergroten van de eigen inkomsten door de wetenschappelijke instellingen (en dan kunnen we wel raden wat zij zullen moeten doen). Dit terwijl er met green een route is die deze greep uit de belastingpot kan voorkomen.

Dit alles overziend valt niet te begrijpen waarom de staatssecretaris – lid van een partij die de overheidsuitgaven wil verminderen en het vrije ondernemerschap inclusief de daaraan verbonden risico’s wil bevorderen – voor deze richting kiest. Het is eerst en vooral aan de directies van de wetenschappelijke instellingen in Nederland om hun ondertekening van de Berlijnse verklaring kracht bij te zetten. Zij kunnen open access in Nederland bevorderen door bij de Tweede Kamer krachtig op wijziging van Dekkers beleidsvoornemens aan te dringen.

Aanvullingen en correcties sinds publicatie

  • 18-11-2013: Zin toegevoegd met link naar rapport van de Business, Innovation and Skills Committee van het Britse Lagerhuis, 10 september 2013.
  • 19-11-2013: Kleine tekstuele correcties.
  • 20-11-2013: In conclusie nogmaals link naar Britse Lagerhuiscommissie toegevoegd.
  • 21-11-2013: Ter verduidelijking in laatste zin ‘deze beleidsvoornemens’ vervangen door ‘Dekkers beleidsvoornemens’.
  • 04-12-2013: Kleine tekstuele correcties.

Creative Commons-Licentie
In afwijking van de standaardlicentie op deze site is ‘Dekker en open access: intentie goed, uitwerking fout’ gepubliceerd onder een Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederland-licentie.

Posted by Frank Huysmans on 18 november 2013 | Posted in beleid, onderwijs, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , , , | 4 Comments

The default in open access: CC-BY-SA


The contribution of Creative Commons (CC) to a less restrictive copyright regime is, I think, invaluable. The great thing about CC is that it gives makers (that is, creators of all sorts: writers, composers, visual artists, photographers, and professions we cannot even think of yet) an opportunity to share their work more openly. And here’s the beauty in it: It does so within the confines of copyright legislation itself.

Licensing your work under one of the six current CC licenses amounts to saying: okay, I created this work, but of all the rights copyright legislation is bestowing upon me as a maker, I am happy to waive some for it to get a wider dissemination. And depending on the license I choose – and I can opt for a different license for different works – I give others more or less freedom to do with it what they want. If I want a maximum reach for my work, I do not care if others re-use it for profit making, and I will not use the Non Commercial-clause. If I want others to respect the integrity of my work, I’ll add the No Derivatives-clause.

CC-BY as the standard, or rather CC-BY-SA?

It looks as though more and more open access advocates opt for the CC-BY as the standard for open access in (scientific) publishing. In a recent piece Michael W. Carroll indeed argues that CC-BY should be the gold standard for open access. Though I can follow his arguments, I am not sure I can agree. I would like to advocate another position: the default option as an open access standard should be CC-BY-SA.

The point is that in the second stage of re-uses (remixes) CC-BY-licensed content is no longer protected from being locked up again.

Why? Simply because the Share Alike-clause guarantees that all future derivatives (‘remixes’) of the work will be open. Using CC-BY, you are never sure that others who elaborate on your work will eventually publish it under a more restrictive license. They can use your work, add a paragraph, and lock it up under full copyright, or under a CC-BY-NC-ND license. What is nice is that you will still be listed as one of the authors of the work. What is not so nice is that this particular remix of your creation will not be able to spread as far as you wished when you threw it into the world.

Stallman’s legacy: General Public License and Share Alike

The power of the Share Alike-clause struck me when I was reading some of the essays by Richard M. Stallman, who turned 60 yesterday. Stallman is the intellectual father of the free software movement and the licenses under which free software is distributed. In his bundle of essays Free Software, Free Society (second edition), he describes how he and his companions were trying to find a way to keep the code they were writing free – in the democratic sense of that word – ‘libre’ – and not necessarily ‘gratis’ (whether or not software is sold at a price or shared without economic transaction is not relevant here).
As coders, they advocated the right for everyone to use, study, redistribute and alter computer code, or even the code contained in domestic appliances, so that these tools better fit the purposes of the user.

But by default, changing code is not allowed by intellectual property (IP) law. IP law bestows alienable rights to creators and awards them exclusive rights to put their concepts to the market for a limited period of time. The logic behind IP law is that this promotes innovation by economically stimulating creators to come up with innovations – to the benefit of society as a whole. This comes at a price, however: it seriously restricts sharing and working together on innovations, which is more often than not helpful or even necessary in today’s highly complex technological engineering. You simply need people with different specialisms to construct something as complex as a stable operating system.

With a simple trick of ingenious beauty, they succeeded to create the free sphere they wished within the existing intellectual property rights regime. The General Public License (GPL) allows others to change the code for their own purpose under only two conditions: (1) that the original author of the code be mentioned and (2) that alterations of the code be published under the same license. In Free Software, Free Society, Stallman describes how the license effectively forced universities and companies to redistribute alterations of GPLed code by their employees as free software – which otherwise most likely would not have happened.

Free: the ethical imperative

I’m not going into the important discussion here about whether free software is the same as open source software (Stallman vehemently argues that open source is a designer problem, whereas free software is a social movement with an ethical imperative). More important here is tackling the question whether what counts for computer code also counts for text and copyright.

I am inclined to think it does. For all the differences in sorts of use, amount of alterations and redistributions between computer code, research data, metadata produced by libraries, of which I am aware, the effort of keeping free information free is an important ethical imperative. It is certainly true that the CC-BY-license awards the users of your own work more freedoms than the CC-BY-SA-license does. The point is that in the second stage of re-uses (remixes) CC-BY-licensed content is no longer protected from being locked up again.

So, to repeat the argument: Suppose somebody else takes your book, alters some phrases, adds a chapter or two, and publishes it under a more restrictive license – let’s say CC-BY-NC-ND. This remixer is perfectly allowed to do so (provided, of course, that s/he mentioned your name as original author). But that is not what you, being that original author, had in mind when you were sharing your work. You probably wanted others, like this author, to use your work and share improvements under CC-BY.

And suppose you are director of a national library that decides to put its metadata, generated with taxpayer’s money by many librarians over decades, on the web under a CC-BY-license or even CC0 (which is, by the way, not a license, but that is another matter). Then you want others to be able to use that database and possibly improve it, adding new records and fields. What expression will take over your face if after a while a company, or another library for that matter, distributes an improved and expanded version of your data set under a license that effectively prohibits you from re-using it yourself?

Why Share Alike should be the default

CC-BY-SA, the Creative Commons equivalent of the GNU General Public License, makes sure that this will not happen – or if it does happen, you will have a very strong case in court. That is the reason why Lawrence Lessig cum suis incorporated it in CC (Lessig’s book Free Culture was heavily inspired by Stallman’s work, the author acknowledges). And it is also the reason why it is the default option in Wikipedia. With the more restricted freedoms it offers for first re-uses (remixes) than CC-BY does come additional freedoms for all re-uses that follow. And so to keep free content free (again, to quote from Stallman’s book cited above, “think of ‘free speech’, not ‘free beer’”). Or to make sure openness is viral and passed on to other projects, as Mike Taylor puts it in one of his excellent tutorials on open access.

That is why, it seems to me, CC-BY-SA should be the default option for open access, not CC-BY. It’s a simple question of how best to serve the public good. Until now, I haven’t heard convincing arguments why CC-BY would be more suited for that purpose than CC-BY-SA. That CC-BY comes closest to the Budapest, Bethesda and Berlin Declarations on Open Access does not imply per definitionem that it is the option to be preferred. For first re-uses it is; for further re-uses it is not, I would say. But I will be happy to change my mind if I oversaw some more powerful arguments!

Please use the “comment’ option or share your thoughts under ‘Geef een reactie’ (sorry for Dutch!).

Creative Commons License
The default in open access: CC-BY-SA by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 17 maart 2013 | Posted in beleid, opinie, WareKennis | Tagged , , , , | 4 Comments

Copyleft en activisme: kan auteursrecht worden afgeschaft?

copyleft

Internet werpt gevestigde verhoudingen omver, ook in de boekenwereld. Tot ongenoegen van degenen die het meest te verliezen hebben. Hoe verloopt de strijd tussen voorstanders, tegenstanders en hervormers van het auteursrecht?

Wij zijn de makers!

Onder het motto ‘wij zijn de makers!’ tekenen Duitse auteurs en kunstenaars op 10 mei 2012 in weekblad Die Zeit protest aan tegen wat zij noemen de ‘diefstal van geestelijk eigendom’ op internet. (Zie onder andere de artikelen ‘Wir sind die Urheber‘ en ‘Die Attacke: Wie die Künstler um ihre Rechte kämpfen‘.) Het auteursrecht, een ‘historische verworvenheid van burgerlijke vrijheid tegenover feodale afhankelijkheid’, wordt in hun ogen bedreigd. Bedreigd door de nieuwe digitale realiteit die de gratis uitwisseling van cultuuruitingen tot norm heeft gemaakt. Dat zelfbenoemde ‘piraten’ de afschaffing van het auteursrecht onontkoombaar achten, is de auteurs helemaal een doorn in het oog. Het moet volgens hen juist worden versterkt. Het is niet louter een kreet van nog met ganzenveren of op typemachines schrijvende grijsaards. Ook jongere sterren als Julia Franck, Daniel Kehlmann en Charlotte Roche ondertekenden de verklaring.

Bescherming van geestelijk eigendom met wetten uit het pre-internettijdperk dreigt met het internationale handelsverdrag ACTA te ontaarden in grootschalige privacyschendingen van iedereen die online is.

Al de volgende dag zijn er de voorspelbare tegenreacties. Het hackerscollectief Anonymous zet doodleuk de privégegevens van ondertekenende auteurs op het web. Een andere groep begint een blog onder de titel wir sind filesharer! (‘Wir scheissen auf euer geistiges Eigentum. (…) Wir kämpfen einen Copyfight. Und wir gewinnen.’). En er is een meer gematigde petitie onder het motto ‘wij zijn de burgers’. De ondertekenaars daarvan pleiten voor een hervorming van het auteursrecht. Hun stelling is dat de meeste mensen best bereid zijn kunstenaars te belonen voor hun werk. Maar dan wel zo dat het direct in de zakken van die kunstenaars terecht komt en niet dient om een distributieketen in stand te houden.

Ook de aanpak van auteursrechtschendingen is een steen des aanstoots. Bescherming van geestelijk eigendom met wetten uit het pre-internettijdperk dreigt met het internationale handelsverdrag ACTA te ontaarden in grootschalige privacyschendingen van iedereen die online is. Inclusief van de zeer velen die nog nooit een roofkopie hebben binnengehaald. Uiteindelijk leidt het protest – mailboxen van Kamerleden en Europarlementariërs stromen vol met protestmails – aan het begin van de zomer tot het niet ratificeren van ACTA door Nederland en de Europese Unie.

Afschaffen, aanpassen of ondermijnen?

Bijzonder aan de confrontatie tussen voor- en tegenstanders van het auteursrecht in zijn huidige vorm is dat de tegenstanders zo talrijk zijn. Ze hebben met laptop, internet en uitwisselingsplatforms de middelen in handen om het de voorstanders erg heet onder de voeten te maken. Zoals het Duitse voorbeeld laat zien, is de diversiteit binnen de groep groot. De bandbreedte loopt van puur consumentisme (hoe kom ik gratis aan boeken, muziek en films?) tot uitgesproken politieke stellingnames. Met de volgende smaken: auteursrecht moet a) worden afgeschaft, b) aan de digitale werkelijkheid worden aangepast, en c) zichzelf van binnenuit opblazen.

Van deze opties is optie c) het slimst en geniepigst. In de vorige aflevering in deze artikelenserie zagen we al dat Creative Commons binnen het auteursrecht opereert met als doel het minder stringent te maken. Het biedt de makers een zestal standaardlicenties die zij op hun werk kunnen plakken. Met als doel het bevorderen van verspreiding en hergebruik van dat werk. Creative Commons is voor een belangrijk deel geïnspireerd door de free software movement. ‘Free’ staat daarin niet voor gratis (al is veel software wel zonder kosten te bekomen) maar voor ‘vrij’ in de democratisch-normatieve betekenis. Het was en is programmeerders een doorn in het oog dat zij bij het schrijven van programma’s ertegenaan lopen dat veel ideeën zijn gepatenteerd. Waar een uitvinder op zijn minst een prototype van een vinding moet kunnen tonen, al is het alleen maar als ontwerp op papier, is bij software een idee al voldoende. De programmeercode om het idee ook te laten werken, hoeft er niet eens te worden bijgeleverd. De creatieve vrijheid van programmeurs om iets nieuws te maken wordt zo sterk ingeperkt. Het is te vergelijken met een situatie waarin een Multatuli zijn Batavus Droogstoppel niet ten tonele kan voeren, omdat iemand voor hem al het type van de kwezelige, egoïstische, bekrompen zakenman heeft laten patenteren.

Copyleft

In een poging de vrijheidsverstikkende werking van het intellectuele eigendomsrecht een halt toe te roepen, heeft de Amerikaanse programmeur en activist Richard Stallman samen met juristen de GNU General Public License (GPL) ontwikkeld. GNU staat daarbij voor een project waarin een open computerbesturingssysteem werd ontwikkeld. De General Public License bepaalt dat iedere gebruiker de vrijheid heeft om veranderingen in de code aan te brengen. Bijvoorbeeld om het voor eigen doeleinden bruikbaarder te maken. De enige voorwaarde is dat als die veranderingen weer met anderen worden gedeeld, dit onder dezelfde licentie gebeurt. In de praktijk blijkt dit een krachtig mechanisme om ontwikkeling en gebruik van open software te bevorderen. Creative Commons heeft het idee dan ook overgenomen met de share alike (GelijkDelen)-optie. Het alternatieve en ondermijnende karakter van de licentie komt semantisch mooi tot uitdrukking in de naam copyleft en iconisch in het verticaal gespiegelde copyrightlogo.
‘To copyleft a program, we first state that it is copyrighted; then we add distribution terms, which are a legal instrument that gives everyone the rights to use, modify, and redistribute the program’s code, or any program derived from it, but only if the distribution terms are unchanged. Thus, the code and the freedoms become legally inseparable. Proprietary software developers use copyright to take away the users’ freedom; we use copyright to guarantee their freedom. That’s why we reverse the name, changing “copyright” into “copyleft”.’ (Richard M. Stallman, ‘What is Copyleft?’ In: Free Software, Free Society: Selected Essays by Richard M. Stallman (p. 127). Boston: Free Software Foundation.)

Programma’s, tekst en beeld

Een programmacode is iets anders dan tekst (fictie en non-fictie) of beeld. Is zoiets als copyleft/GelijkDelen wel overdraagbaar naar en bruikbaar voor de verspreiding van tekst, in het bijzonder boeken? Wie Wikipedia opent, ziet onderaan elke pagina dat alle tekst in principe onder een Creative Commons Auteursvermelding-GelijkDelen-licentie is vrijgegeven (met soms aanvullende voorwaarden). De erbij getoonde illustraties zijn meestal eveneens via een CC-licentie beschikbaar. Critici stellen dat op basis van dergelijke licenties geen levensvatbaar business model mogelijk is. De tijd zal moeten leren of zij gelijk hebben. Het is zeer wel voorstelbaar dat auteurs goed kunnen leven van publieke optredens of tekstuele schnabbels die zij binnenhalen op basis van de via vrije verspreiding opgebouwde reputatie. Ook het systeem van de vrijwillige donatie (‘Hebt u van dit boek genoten? Overweeg dan een kleine bijdrage op rekening …’) blijkt in een aantal gevallen goed te werken. Misschien heeft de directe koppeling tussen tekstuele productie en inkomen haar langste tijd gehad. En blijkt de ‘diefstal van geestelijk eigendom’ voor makers achteraf een blessing in disguise te zijn geweest.

Dit artikel verscheen ook in nummer 10, 2012 van Bibliotheekblad en is het vierde in een reeks over auteursrecht en bibliotheken in het digitale tijdperk. De eerdere delen stonden in Bibliotheekblad 7, 8 en 9.

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van het geciteerde boek van Richard M. Stallman en diverse websites, in het bijzonder www.gnu.org/copyleft/gpl.html, www.zeit.de en http://wikimediafoundation.org/wiki/Terms_of_use.

Creative Commons License
Copyleft en activisme: kan auteursrecht worden afgeschaft? by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 1 oktober 2012 | Posted in vakpublicaties, WareKennis | Tagged , , | Reactie