Er is iets geks aan de hand mensen. Alles raakt of is al gedigitaliseerd. Ons geld. Reisbureaus. Het nieuws. De geesteswetenschappen. Zelfs ons brein, als we niet uitkijken. Maar – daar is het Gallische dorpje, u verwachtte het al – het boek toont zich bijzonder… mag ik zeggen: digitaliseringsresistent?
Natuurlijk heb ik het niet over de grootschalige digitaliseringsprojecten die de nationale bibliotheken, Project Gutenberg, Google en het Internet Archive hebben opgezet. Veel is digitaal raadpleeg- en doorzoekbaar gemaakt, en gelukkig maar. Ik doel op de verkoop van e-books. Zo rond 2010 was eigenlijk iedereen het er wel over eens: ook het papieren boek zou binnen luttele jaren in de annalen worden bijgezet. Want wie wil er nog voor een koffer vol boeken bijbetalen bij Easyjet?
De boekverkoop mag dan nog altijd op een lager niveau liggen dan voor de kredietcrisis – het papieren boek houdt dapper stand.
Toch is het mirakel geschied. De verkoop van e-books heeft zich vrijwel gestabiliseerd op een luttele 7 procent van de markt. Oftewel: van de 100 in Nederland verkochte boeken zijn er 93 van papier. Dat lijkt ook zo te blijven. En niet alleen hier. De VS, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland… Overal hetzelfde beeld: de groei is eruit.
Ja maar: de vergrijzing, hoor ik u denken. En die e-books zijn nog veel te duur. Mis! De scholieren van nu zullen, als ze nog gaan trouwen, geen Winkler Prins op hun wensenlijst zetten, zoveel is zeker. Als je ze vraagt of ze langere teksten en lesboeken liever van papier of van scherm lezen, kiest een grote meerderheid voor papier. En terwijl de prijs van papieren boeken sinds 2010 steeg, is die van e-books bijna gehalveerd. Je bent echt veel goedkoper uit met de laatste digitale Herman Koch dan met de fysieke.
Dus. De boekverkoop mag dan nog altijd op een lager niveau liggen dan voor de kredietcrisis – het papieren boek houdt dapper stand. Zonder druïde en toverdrank.
Deze column verscheen in de nieuwsbrief van de Dr. P.A. Tielestichting, nr. 29, november 2017.
Als big data de olie van de eenentwintigste eeuw is, is data science de nieuwe raffinaderij. Je ziet ze uit de grond schieten, de data science opleidingen. Wat het precies is, datawetenschap, is onduidelijk. De Engelstalige Wikipedia houdt het (momenteel!) op een interdisciplinair veld met wetenschappelijke methoden, processen en systemen waarmee kennis en inzichten uit (on)gestructureerde data kunnen worden gehaald.
Nu is het niet per se een nadeel dat de datawetenschap nog op zoek is naar haar identiteit. Vele wetenschappen zijn voortgekomen uit zo’n vage beginfase. Kennis en methoden uit diverse disciplines worden op een nieuw verschijnsel toegepast. Er ontstaat een ‘interdisciplinair veld’. Neem de communicatiewetenschap. Toen ik het tussen 1988 en 1992 studeerde, begon het net van een veld in een discipline te veranderen. Kernvraag was wat de invloed van media op individuen, de samenleving en de cultuur is. In de jaren zestig en zeventig stortten psychologen, sociologen, politicologen, tekstwetenschappers en zo nog wat specialismen zich elk vanuit hun eigen benadering op dit vraagstuk. Langzaam groeiden ze naar elkaar toe. Er ontstonden vakgroepen, tijdschriften, congressen en – dán heb je het echt gemaakt als discipline – een eigen code in de bibliotheekthesaurus.
‘Berg je theorieën maar op. De waarheid zal uit de data tot u komen.’
Over een jaar of twintig zal data science dus ook wel een discipline zijn en weten we wel wat het ‘is’. Toch kan ik enige twijfel niet onderdrukken. Die twijfel is ontstaan toen ik een artikel las van Chris Anderson, de auteur van de wereldwijde bestseller The Long Tail. In 2008 schreef hij dit artikel in Wired onder de titel Het einde van theorie: hoe de datavloed de wetenschappelijke methode overbodig maakt. Door krachtige algoritmes op gigantische databestanden los te laten, betoogt Anderson, zullen we in de toekomst geen theorieën en methoden meer nodig hebben. Je laat gewoon de computer zijn werk doen en je vindt dingen waar wetenschappers nooit op zouden zijn gekomen. Oftewel: berg je theorieën maar op. De waarheid zal uit de data tot u komen.
Kijk, toen was Anderson mij dus kwijt. Natuurlijk kun je uit big data opmerkelijke verbanden en patronen destilleren. Maar zonder een theorie of model – een samenhangend verhaal – weet je niet wat die verbanden nu eigenlijk zeggen. In mijn Twitter-tijdlijn komen elke dag grafieken voorbij waarbij ook mijn eerste reactie is: hé maar dat is interessant! Dan doemt de volgende opmerkelijke grafiek op en is de vorige alweer vergeten.
Het gaat om de context: het bredere verhaal waarin al die feiten en verbanden zin krijgen doordat ze met elkaar een samenhangend relaas vormen. Daarvoor blijven nodig: theorieën, modellen, hypothesen en verklarende statistiek. Ook de datawetenschap kan het niet met data alleen. Ook zij zal uit die data via informatie tot kennis moeten komen – en laten we hopen: tot wijsheid.
Is het een vrouw, dan is ze puriteins, bestraffend, onaantrekkelijk en introvert. Is het een man, dan is hij timide en nichterig. Ik heb het over de bibliothecaris. Althans, zoals die wordt geportretteerd in boeken, films en op foto’s. Geloof het of niet, maar de Engelstalige Wikipedia bevat een lemma ‘librarians in popular culture’. Het werd in 2006 afgesplitst van ‘librarian’ en heeft sindsdien niet minder dan 369 bewerkingen ondergaan. En dan staan ‘katten’ en ‘breien’ er nog niet in.
Negatieve stereotypen kunnen het beroep onaantrekkelijk maken voor jongeren, voegen de Wikipedia-auteurs er waarschuwend aan toe. Recent is er het beeld van de sexy bibliothecaresse bijgekomen. Je zou denken dat dat helpt. Maar nee. Beide types komen op hetzelfde neer, aldus nog steeds de Wikipedians: ‘gezaghebbende, onverbiddelijke boekenbewakers die hetzij door machtsuitoefening hetzij door sex appeal de bibliotheekgebruikers angst inboezemen en daarmee zichzelf profileren als degenen die heersen over het zonder hun expertise ondoorgrondelijke classificatiesysteem’.
‘gezaghebbende, onverbiddelijke boekenbewakers die, hetzij door machtsuitoefening hetzij door sex appeal, de bibliotheekgebruikers angst inboezemen’
Sociaalpsychologen zeggen op basis van hun onderzoek dat stereotypen doorgaans een kern van waarheid bevatten. Dat van dat sex appeal kan ik bevestigen: ik deel mijn leven niet voor niets met een bibliothecaresse.
Maar naast dit anekdotische bewijs is er ook wetenschappelijke evidentie. Vorig jaar nog verscheen er een artikel in een keurig Taylor & Francis-tijdschrift. (Het ‘aanschaffen’ van het artikel voor 24 uur kost u € 35, of u betaalt € 109 voor 30 dagen toegang tot het hele nummer, maar dat terzijde). De auteur poogt zijn collega’s ervan te overtuigen dat het beter is om de stereotypen te negeren. Anders houden ze die in stand, ook als ze er keihard tegenin gaan.
Kort geleden zat ik een dag op de hei bij Arnhem met een elftal mediathecarissen. We dachten na over wat er aan hun mediatheken zou kunnen of moeten veranderen zodat die het hedendaagse onderwijs beter zou ondersteunen. Voor mij was het een welhaast spirituele ervaring. Wat heb ik genoten van de betrokkenheid en positieve energie in de groep. Het zette me aan het denken over de karaktereigenschappen van ‘de bibliothecaris’ zoals ik die heb leren kennen.
Allereerst onbaatzuchtigheid. Bibliothecarissen helpen graag anderen vooruit in wat zij moeten of willen doen, zonder zelf op de voorgrond te treden – liever niet juist. Daarin onderscheiden ze zich van kunstenaars en wetenschappers, die ook in het algemeen belang werken maar daarbij hun naam wel graag genoemd zien.
Ten tweede ontlenen zij zelf diepe voldoening aan het ervaren van het grote raadsel van het leven tijdens hun pakweg tachtig jaar tussen aarde en kosmos, te midden van goede vrienden en gesprekken, boeken, films en muziek. Zij gunnen anderen die voldoening evenzeer en krijgen daar nog voor betaald ook.
En tot slot: bibliothecarissen zijn onvoorwaardelijk lief.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid