Een grapje in academische kringen wil dat ‘gold’ open access verwijst naar wat je mee moet brengen om je artikel in zo’n tijdschrift gepubliceerd te krijgen. En inderdaad, de article processing charges (APCs) die gerenommeerde uitgeverijen vragen zijn soms stevig. Zeker in de (bio)medische en de STEM-wetenschappen (science, technology, engineering, mathematics). Daar betaal je bij de meeste tijdschriften en platforms tussen de 1000 en 5000 dollar. Vaak meer dan wat de hoofdauteur van het paper per maand netto op haar rekening krijgt bijgeschreven.
Een groeiend aantal wetenschapsfinanciers verlangt dat de resultaten van het door hen gefinancierde onderzoek in open access worden gepubliceerd. Deze organisaties en fondsen in wat universiteiten de ’tweede en derde geldstroom’ noemen, vergoeden de publicatiekosten. Dat moet open access een duw in de rug geven. Want het publiceren in niet-open tijdschriften die door abonnementsgelden worden gedragen is gratis.
Anders gaat het in de eerste geldstroom. Dat zijn de middelen die universiteiten en onderzoeksinstituten van de overheid krijgen om hun kerntaken te kunnen verrichten. Academische staf, PhD-studenten en postdocs worden uit die middelen aangesteld.
Je kon er op wachten dat er vergelijkingssites voor publicerende wetenschappers zouden komen.
Als deze onderzoekers hun werk in gold open access willen publiceren, gaan de APCs ten koste van andere uitgaven. In een beetje ambitieuze onderzoeksgroep is dat al gauw een halve postdoc minder. Het is dus zaak kritisch naar kosten en baten te kijken. Doet de tijdschriftredactie een beetje haar best om goede peer reviewers te vinden, leest er een editor mee op taal- en andere fouten, wordt de referentielijst doorgenomen en gecorrigeerd – dat soort dingen.
Je kon er daarom op wachten dat er vergelijkingssites voor publicerende wetenschappers zouden komen. SciRev.sc is er zo een. Opgericht door twee Nijmeegse wetenschappers, heeft het als motto ‘review the scientific review process’. Zoals bij alle crowdsourcing platforms wordt zoiets waardevoller naarmate het aantal deelnemers groter is. Thans is het met maar enkele reviews per tijdschrift nog behelpen.
Zelfs als je artikel nog in de review-pijplijn zit, kun je je ervaringen al delen met anderen. Melden dat het wel erg lang duurt voor je antwoord krijgt bijvoorbeeld. Dat is ook interessante informatie voor de grote wetenschapsfinanciers. Trouwens, de aloude tijdschriften op abonnementsbasis gaan er net zo goed op de snijtafel. Een andere site, qoam.eu, doet het alleen voor open access-tijdschriften.
Wat de situatie nog interessanter maakt is de opkomst van platforms die veel minder geld vragen. Zo is er SAGE Open dat 195 dollar per artikel rekent, waarvoor je de gebruikelijke dienstverlening (peer review, correctielezen, opmaak) krijgt. En er is PeerJ, een platform dat een abonnementsconstructie aanbiedt aan auteurs en hun instituties. Voor éénmaal 299 dollar kun je er als wetenschapper de rest van je leven al je papers publiceren. Dat is wel even iets anders dan 5000 dollar per artikel. Laten we het ‘bold open access’ noemen.
Deze column verschijnt in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 4, mei 2015.
Naschrift
Kort na het afronden van deze column verscheen dit artikel van drie medewerkers van de Max Planck Digital Library, waarin zij betogen en onderbouwen dat de transitie van het gehele wetenschappelijke publicatiesysteem van een abonnements- en licentiesmodel naar een volledig gold open access-model kostenneutraal kan gebeuren. Interessant zijn in het licht van het bovenstaande vooral de publicatiekosten. In het huidige wetenschapssysteem worden wereldwijd jaarlijks zo’n 2 miljoen wetenschappelijke artikelen gepubliceerd, waarvan 1,5 miljoen in Web of Science worden geïndexeerd. Momenteel verschijnt zo’n 13% daarvan in gold open access. Het totale bedrag dat aan APCs en licenties (voor de abonnementstijdschriften, nog altijd het overgrote deel) wordt gespendeerd, ramen de auteurs op 7,6 miljard euro. Per gepubliceerd artikel is dat dus rond de 3800 euro.
Omdat grote wetenschapsfinanciers bijhouden wat ‘hun’ auteurs aan APCs kwijt zijn bij het in gold open access publiceren, wordt langzaamaan duidelijk dat die kosten per artikel een flink stuk lager zijn dan die 3800 euro, namelijk rond de 1200-1600 euro. Voor de zekerheid houden de auteurs in hun berekeningen een bedrag van 2000 euro aan.
Het uitgangspunt van het artikel is dat de huidige infrastructuur in stand kan blijven inclusief de bestaande instituties als universiteits- en onderzoeksbibliotheken en wetenschappelijke uitgevers en dat dit kostenneutraal kan gebeuren. Je kunt je afvragen waarom de auteurs niet verder gaan en stellen dat er flink wat belastinggeld bespaard kan worden met deze transitie. Iemand die ook dit argument nog niet ver genoeg vindt gaan, is neurowetenschapper en wetenschapsblogger Björn Brembs. Hij bekritiseert op zijn blog (ook verschenen op The Winnower met mogelijkheid tot commentaar) dit uitgangspunt en vraagt zich ook af waarom het huidige systeem überhaupt in stand gehouden moet worden. Het kan nog veel goedkoper, is zijn stelling, en bovendien kan het wetenschappelijke publicatiesysteem nog een heel stuk beter, d.w.z. meer in dienst van de wetenschap. Zie daarvoor een andere post van zijn hand – zeer aan te bevelen.
Mijn favoriete biebfuturoloog is David Weinberger. Onder de bibliotheekgoeroes is hij de antigoeroe. In filmpjes op het web zie je hem zijn gehoor zelden in vervoering brengen. Hij doet me denken aan de eigenaar van de elektronicawinkel in Nijmegen waar ik als soldeerbeginneling mijn condensatoren en weerstanden kocht. Trek Weinberger een stofjas aan en hij sloft naar achteren om net die ene buis voor je gitaarversterker uit een la te vissen die je nodig had.
Maar genoeg over vorm en vent. Inhoud! Daar hebben we Weinberger voor. Hij schreef de bestsellers Everything is miscellaneous en Too big to know (verplichte kost voor mijn studenten, hoewel niet ‘wetenschappelijk’) en werd co-directeur van het Harvard Library Innovation Lab in de Harvard Law School. Toch wel een plek om te zijn als je van bibliotheekvernieuwing houdt.
‘Het zal erom gaan erachter te komen welke filters het web en onszelf slimmer kunnen maken.’
Het sterke van Weinbergers perspectief op bibliotheken is dat hij ze beschouwt als onderdeel van de vernetwerkte kennis op het web. Uitgangspunt van het denken zijn niet de organisaties zelf. Evenmin de collecties die zij beheren. We beginnen de contouren te zien, aldus Weinberger, van een wereldomspannend kennisnetwerk dat de bibliotheken in zich opneemt, maar ook archieven, musea, media, bedrijven en overheden. En ook wiki’s, blogs, YouTube, aggregatiesites en de bouwstenen van het semantisch web.
Dit proces kan twee kanten op werken, heet het in Too big to know: het kan ons veel slimmer maken, maar ook veel dommer. In de pre-digitale wereld hadden we de filters die onbetrouwbare kennis en informatie eruit haalden wel aardig op orde. Maar toen kwam het web. De komende jaren zal het erom gaan erachter te komen welke filters, algoritmische en menselijk-sociale, het web en onszelf slimmer kunnen maken.
De opgave voor bibliotheken, archieven en andere kennisinstituten is daarmee helder. Het is hun taak en verantwoordelijkheid om hun content en (meta)data zo goed mogelijk in het kennisnetwerk te integreren. Opdat het netwerk als geheel slimmer wordt. Daarbij lopen ze uiteraard tegen auteursrechtelijke belemmeringen op. En dus is het hun verantwoordelijkheid actie te ondernemen – argumenteren, overtuigen en waar nodig procederen – om zulke barrières in het publieke belang te slechten.
Het vraagt wel wat. Zichzelf tot onderdeel maken van dat globale netwerk betekent dat instituten met hun vaak eerbiedwaardige verleden nu hun eigen positie moeten gaan relativeren. Maar is er wel een alternatief? We hebben duizenden jaren geïnvesteerd in onze cultuur, zegt Weinberger, ‘and we lose it at our peril’.
Deze column verscheen in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 3, 2 april 2015.
Een kwalitatief hoogstaande en breed samengestelde collectie van papieren boeken én digitale bronnen, ondergebracht in een lokaal georiënteerde fysieke vestiging en een landelijke digitale bibliotheek, die content ordent en ontsluit. In deze vorm kan de bibliotheek in 2020 een belangrijke functie in de maatschappij vervullen.
Bron: www.boekman.nl
‘Hebben we nog openbare bibliotheken nodig?’ Dat deze vraag wordt gesteld in tijden van digitalisering van informatie en media, van e-boeken, informatie-uitwisseling, online encyclopedieën en sociale media, is niet vreemd. Reisbureaus, videotheken en cd-winkels zijn de afgelopen tien jaar goeddeels uit het straatbeeld verdwenen. Zou ‘de bieb’ niet hetzelfde lot beschoren zijn? Er is immers een dalende trend in de uitleen van boeken (en andere materialen zoals cd’s en bladmuziek). Werden er in 1993 nog 185 miljoen materialen, voor het overgrote deel boeken, geleend bij de bibliotheken, twintig jaar later zijn er daar honderd miljoen van verdampt.[1]
Vanuit een ander perspectief bevreemdt het stellen van de vraag wel. De gezamenlijke openbare bibliotheken in Nederland hebben ruim twee miljoen jeugdleden en een kleine twee miljoen volwassen leden. Leden en niet-leden weten de bibliotheek te vinden om er ter plekke te lezen, informatie in te zien en een praatje te maken. Dat doet de gemiddelde Nederlander volgens de laatste schatting zo’n vier keer per jaar.[2] Geen cijfers die duiden op een aanstaand ineenzijgen van een instituut dat zich al ruim honderd jaar staande houdt.
‘Hebben we nog openbare bibliotheken nodig?’ Dat deze vraag wordt gesteld in tijden van digitalisering van informatie en media, van e-boeken, informatie-uitwisseling, online encyclopedieën en sociale media, is niet vreemd.
De bibliotheek manifesteert zich ook op het digitale vlak met de introductie van een landelijk e-book-leenportal en een app waarop leden en niet-leden in de schoolvakanties een selectie van titels gratis konden lezen. En onlangs riep de wetgever weer eens wetgeving speciaal voor het openbare bibliotheekstelsel in het leven. Per 1 januari is de nieuwe Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) in werking getreden. In artikel 5 worden vijf kernfuncties van de openbare bibliotheek genoemd: het bieden van toegang tot (of het stimuleren van) kennis en informatie, ontwikkeling en educatie, lezen en literatuur, ontmoeting en debat, en kunst en cultuur.[3]
Boeken: middel, geen doel op zich
Deze kernfuncties stellen de centrale plaats die boeken in de openbare bibliotheek innemen al ter discussie. In Engeland en Wales en later ook elders werden public libraries opgericht met als doel volksverheffing of volksontwikkeling (Black et al. 2009). De burgerij die zich in de 18de en 19de eeuw had weten te emanciperen van de feodale en klerikale machthebbers, begon zich het lot van de onderklasse aan te trekken. Mits zij toegang kon krijgen tot informatie en kennis zou zij haar eigen lot kunnen verbeteren, zo was de liberale gedachte (Schneiders 1990). Toen ook in Nederland rond 1900 de eerste openbare bibliotheken ontstonden, waren gedrukte media – boeken, kranten en andere periodieken – de enige beschikbare fysieke informatiedragers. De latere opkomst van film, radio en televisie, geluid- en beelddragers heeft de dominantie van het boek niet aangetast.
Met de sinds de jaren tachtig waargenomen teruggang in de leestijd, vooral onder jonge generaties (De Haan en Sonck 2013: 89; Huysmans et al. 2004; Knulst en Kraaykamp 1996), is de openbare bibliotheek van karakter veranderd. In de jaren zestig en zeventig werd het stelsel van bibliotheken uitgebouwd naar het platteland en stadswijken om sociale spreiding van kennis en zelfontplooiing te stimuleren. Vanaf de jaren tachtig kwam het accent sterker te liggen op het stimuleren van het lezen zelf en de ondersteuning van leesbevordering in het basis- en voortgezet onderwijs. Scherp gesteld zou je kunnen zeggen dat het lezen veranderde van een middel tot in een doel op zich. Het uiteindelijke doel ligt mijns inziens echter in wat dat lezen teweegbrengt: dat je nieuwe dingen leert, dat je je kennis en daarmee je arbeidsmarktkansen vergroot, dat je leesplezier beleeft, dat je emotioneel wordt verrijkt, dat je je smaak voor literatuur, muziek, film, theater of wat voor cultureel genre dan ook verbreedt en verdiept. Kortom: veel en gevarieerd lezen draagt bij aan persoonlijke ontwikkeling van burgers. Om die ontwikkeling was het de voorvechters van de openbare bibliotheek in de 19de eeuw te doen.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid