Het gaat niet goed met het boek in Nederland. Boekhandels sluiten, bibliotheken worden wegbezuinigd, boekenclubs gaan op de fles. ’s Lands meest prestigieuze boekenketen Selexyz ging failliet, werd door een investeerder samengevoegd met ramsj- en antiquariaatketen De Slegte onder de nieuwe naam Polare, en die keten staat nu weer voor de afgrond. ‘Het kon beter’ is een understatement.
Geen vrienden
Als je dit zo opschrijft, maak je geen vrienden in het boekenvak. Het land kent een aantal goedlopende boekhandels met directeuren die het publieke debat niet schuwen. Zo is daar Fabian Paagman van de gelijknamige boekhandel in het Haagse Statenkwartier. Een belevenisboekhandel: er is een hip café en een kinderboekenafdeling met een vol activiteitenprogramma. Geregeld komen er schrijvers voordragen en signeren. Poëzie vult er nog meer dan een enkele plank. Neemt Fabian het woord, dan luistert het boekenvak. Dus als hij op de site van Boekblad verkondigt dat naar aanleiding van deze affaire eens goed moet worden gediscussieerd over de rol van CB Logistics (voorheen het Centraal Boekhuis), begint in Culemborg de adrenaline door de aderen te kolken.
Als Maarten Asscher spreekt, doet hij dat ook een beetje namens mij
Eenzelfde status in het vak heeft Maarten Asscher, directeur/eigenaar van Athenaeum-boekhandel met hoofdvestiging aan het Spui in Amsterdam. Prachtige boekhandel met een uitstekend assortiment op het gebied van letteren, geschiedenis, politiek en wetenschap. Je vindt er een ruime collectie Engelstalige literatuur (en dat met een American Book Centre en Waterstone’s aan hetzelfde plein) maar ook een goede selectie recente literatuur uit andere taalgebieden, zoals het Frans en Duits. Met zo’n winkel op een steenworp afstand van mijn Amsterdamse werkplek ben ik reddeloos verloren. Ik durf niet te schatten hoeveel procent van mijn inkomen ik er in het afgelopen decennium heb achtergelaten. Laten we zeggen dat als Maarten Asscher spreekt, hij dat ook een beetje namens mij doet.
‘Polare is gewoon te groot om te slagen’
Afgelopen vrijdag kreeg Maarten van NRC Handelsblad, in welks nieuwe Amsterdamse onderkomen aan het Rokin ook een kleine Athenaeumvestiging huist, ruimte op de opiniepagina om te verkondigen[paywall] dat het debacle van Polare vooral niet moet worden toegeschreven aan het verval van de leescultuur. De ondertitel luidde: ‘Is de boekenmarkt begonnen aan z’n laatste stuiptrekking? Welnee (…) Polare is gewoon te groot om te slagen’. In zijn stuk geeft Maarten vier redenen waarom aan het Polare-fiasco vooral geen ‘cultuursociologische interpretatie’ moet worden gegeven. Waarmee hij verwijst naar het gegeven dat er in Nederland al zeker sinds 1975 minder tijd wordt besteed aan boeken en dat sinds medio jaren negentig het aantal bij openbare bibliotheken geleende boeken bijna is gehalveerd. Ik vat Maartens vier waarnemingen even samen:
De boekhandel heeft sinds 2008 twintig procent minder omzet behaald, terwijl de gehele non-food-sector het met veertig procent minder heeft moeten doen. Die niettemin forse aderlating voor de boekhandel en uitgeverijen kan door middelgrote en kleine bedrijven beter worden opgevangen dan de grote ketens dat kunnen.
Deze grote ketens moeten voor hun investeringen terecht op de kapitaalmarkt, waar andere wetten gelden dan in de boekenbranche. Hun wordt geen tijd gegund om rustig een naam en positie op te bouwen – ze moeten snel winstgevend worden, anders vertrekt het kapitaal weer naar elders.
Er werden in 2013 nog altijd 41 miljoen boeken verkocht en het digitale boek (e-book) nam slechts 3,2 procent van de totale omzet daarvan voor zijn rekening. De groei van digitale verkoopkanaal kan dus ook niet verklaren waarom Polare het moeilijk heeft.
Door ‘bezuinigingen en beleidsmatige dwalingen’ wordt weliswaar het primaire proces van de openbare bibliotheken sluipend ondermijnd: ‘het toegankelijk maken en overdragen van de geschreven cultuur’. Maar de neergang van Polare kan daar moeilijk aan worden toegeschreven.
Maarten spreekt, ik zei het al, een beetje namens mij als hij zegt dat je met deze vier punten niet kunt verklaren waarom Polare mogelijk op de fles gaat. Sowieso kun je één incident nooit toeschrijven aan een langlopende trend. Eén zwaluw maakt nog geen zomer, en één winter zonder sneeuw en ijs kan nooit een sluitend bewijs zijn voor klimaatverandering.
De leesklimaatverandering doodzwijgen: waarom toch?
Maar wat me verbaast is dat Maarten de langetermijnontwikkelingen die het boekenvak toch wel degelijk parten spelen niet aanroert. Doodzwijgt. Een klimaatverandering kan namelijk wel verklaren waarom het aantal kwakkelwinters over een langere termijn toeneemt. En de cultuursociologische trend dat we in Nederland minder boeken zijn gaan lezen, kan wel degelijk verklaren waarom een keten als Polare/Selexyz/De Slegte ooit een keer in de problemen komt, net als eerder kranten- en tijdschriftenuitgevers als Wegener en Sanoma. Hier een viertal waarnemingen over de wat langere termijn:
Sinds onderzoek wordt gedaan naar de tijdbesteding van Nederlanders, is de tijd die we aan gedrukte media besteden gedaald van 6,1 uur per week in 1975 naar 2,5 uur in 2011. Besteedde in 1975 nog 96 procent van de bevolking vanaf 12 jaar ten minste enige tijd aan boeken, kranten en tijdschriften, in 2011 was dat nog 67 procent. [bron, p. 89]
41 miljoen verkochte boeken is een flinke stapel. Als je die bekijkt in het perspectief van de 51 miljoen die er in 2008 nog werden verkocht, lijkt het aantal toch wat minder indrukwekkend. [bron]
Werden er in 1991 op jaarbasis 170 miljoen boeken uitgeleend door de Nederlandse openbare bibliotheken, in 2012 waren het er nog 85 miljoen, een halvering dus. [bron 1, p. 63 en bron 2]
NRC Handelsblad 01-02-2014, p. 26
Waar Maarten op vrijdag in NRC een getal van 1.500 boekhandels noemt, drukt diezelfde krant een dag later deze grafiek af, waarin het er in 2012 nog rond de 700 zijn. Mij lijkt het dat Maarten het gelijk aan zijn zijde heeft (de Koninklijke Nederlandse Boekverkopersbond had eind 2012 bijna 1.088 leden met 1.502 verkooppunten [bron, p. 17]). Wellicht tellen in de cijfers van de figuur ketens als Bruna en AKO maar één keer mee? Hoe dit ook zij: het aantal boekhandels lijkt aan het afnemen te zijn. De daling stokt tussen 2007 en 2010, precies de periode waarin de boekenverkoop hoogtijdagen beleefde. [bron]
De werkelijkheid achter de cijfers: Den Haag
Achter die laatste cijfers gaat ook een werkelijkheid schuil. Neem Den Haag, waar ik sinds de eeuwwisseling woon. In mijn vroege Haagse jaren waren er aardig wat algemene boekhandels. Favoriet was Houtschild in de Papestraat: een klassieke boekwinkel met een goede collectie literatuur en geschiedenis. De collectie Frans sprong eruit: de liefhebber van actuele én gevestigde Franstalige literatuur hoefde niet verder te kijken. Echt fraai was Buddenbrooks aan het Noordeinde. Donkerhouten kasten met trappen voor de hoogste schappen. Het deed zijn naam eer aan met een goed gesorteerde collectie Duitstalige literatuur waarin het verzameld werk van Thomas Mann altijd aanwezig was. De rest van de collectie deed daar nauwelijks voor onder.
http://www.houtschild.com
Met Houtschild was het een jaar of zes geleden ineens afgelopen. Pogingen de winkel aan geïnteresseerde partijen over te doen, liepen op niets uit. Ongeveer tezelfdertijd verhuisde Buddenbrooks naar een goedkoper pand aan de overzijde en ging de boekhandel met een kunstgalerie combineren. Dat verlengde de doodsstrijd nog even, maar uiteindelijk moest ook deze kwaliteitsboekhandel definitief de deuren sluiten. Een van de eigenaren vertrouwde me toe dat de snelle thuisbezorging van Bol.com ook aan de waarneming van hun trouwe clientèle niet voorbij was gegaan.
Als ik het me goed herinner, had boekhandel Van Stockum toen reeds twee van zijn drie vestigingen gesloten, waaronder een centraal gelegen winkel aan het Noordeinde op kruipafstand van het paleis. En vorig jaar moest Selexyz Verwijs haar prachtige winkel in het hart van de Passage verlaten. Een deel van de boeken en personeel verhuisde naar het nabijgelegen pand van De Slegte en ging onder Polare-vlag verder. In het vrijgekomen pand in de Passage opent Apple in juni een Store à la die aan het Amsterdamse Leidseplein.
Wat resteert er dan? Als Polare definitief dichtgaat, hebben we in het centrum van de Hofstad geen algemene boekhandel meer. Alleen nog specialistische boekhandels (Amerikaanse boeken, Engelstalige boeken, juridische boeken, christelijke boeken, reisboeken en -gidsen). Van Stockums resterende vestiging ligt planologisch gesproken wel heel erg aan de rand van het centrum en dus ‘uit de loop’ (met uitzondering van degenen die via Den Haag Centraal naar de stad komen).
Elders in de stad hebben we dan nog Fabian Paagmans winkel in het Statenkwartier, het expat-hart van de stad. (Je zou verwachten dat je daar nog wat aanbod in andere talen dan het Nederlands en Engels had. Mis. Een verkoopster vertelde me vorig jaar dat ze daarmee waren gestopt. ‘Geen markt meer voor.’) Zowaar nog een hidden gem: Couvée in Benoordenhout, klein maar fijn en zonder eigen website. Boven de deur het wapen van de Oranjes en de aanduiding ‘hofleverancier’. De vraag is hoe lang dat wapen er nog zal hangen; de eigenaresse verzuchtte vorig jaar dat het niet makkelijk was om te overleven. Dan vindt u nog een AKO hier, een Bruna daar en nog een enkele onafhankelijke kantoorboekhandel, enkele studieboekhandels, ramsjboekhandels en (van aanbod uitpuilende) antiquariaten.
Het wegkijken: een déjà vu
Op basis van het bovenstaande ben ik niet geneigd het adagium too big to succeed van Maarten te geloven. Eerst gingen hier de kleine, onafhankelijke winkels op de fles. Nu pas de ketens. Maar terug naar Maartens waarnemingen. Die snijden zeker hout. Nogmaals de vraag niettemin: waarom negeert zijn opiniestuk zo opzichtig de leesklimaatverandering? En dat niet voor het eerst. In 2005 werkte ik bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en was ik medeverantwoordelijk voor het onderzoek naar de tijdbesteding aan het lezen. In de Volkskrant verscheen daarover een kritische opiniebijdrage van Maarten. Zijn stelling: het SCP meet ontwikkelingen in het lezen niet goed en het is dus maar de vraag of er wel echt wel minder wordt gelezen. Als insider kon ik aannemelijk maken dat die ontlezing er echt wel was en dat we daarvoor meerdere indicaties hadden, niet alleen die van het onderzoek naar de tijdbesteding.
Nu, acht jaar later, is zijn argument dat het met de opmars van de e-books niet zo snel gaat als menigeen had verwacht. Inderdaad. Dat verklaart weliswaar niet de teloorgang van Polare, maar kan de daling van 51 naar 41 miljoen verkochte titels in de afgelopen jaren toch moeilijk goedpraten? En de bibliotheken met hun dalende uitleencijfers kun je toch moeilijk als concurrenten van de e-book-verkoop opvoeren. Ze lenen pas sinds januari op grotere schaal e-books uit.
Negen van de tien boeken op Nederlandse e-readers zijn niet zelf aangeschaft
Dan is er nog de verspreiding van e-books via internet en (belangrijker!) usb-sticks en cd-roms. Ook daarover maakt het boekenvak zich opmerkelijk weinig druk. Terwijl iedereen kan zien dat met zo’n gratis cd’tje van de buurman of een tennisvriendin met daarop vijftienduizend titels een investering van 100 euro in een e-reader zich uitbetaalt in jarenlang leesplezier. Zeker in tijden van recessie. Je zou verwachten dat de boekenvakkers zich achter de oren zou krabben, ook gezien de eerdere ervaringen in de muziek- en videobranche. Maar zoals ik tijdens de conferentie De Staat van het Boek in 2012 ervoer: de sense of urgency ontbrak geheel en al. Er waren geen cijfers, ‘dus werd het probleem misschien wel een beetje overschat’. Inmiddels zijn de cijfers er wel: negen van de tien boeken op Nederlandse e-readers zijn niet zelf aangeschaft.
Geen bedrijfstakgegevens: ‘concurrentiegevoelig’
Eerder was me al gebleken dat het proberen betrouwbare gegevens voor onderzoek en statistiek voor het boekenvak te verzamelen gelijkstond aan het trekken aan een dood paard.
Enkele jaren geleden riep de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB) spelers uit uitgeverij, boekhandel, distributie en wetenschap aan tafel. Doel was te bezien of er een overzicht van bedrijfstakgegevens kon worden gemaakt, zoals men dat in Duitsland jaarlijks doet(‘Buch und Buchhandel in Zahlen‘) en zoals het begin jaren negentig in Nederland ook is gebeurd). Op basis daarvan zou dan richting politiek en beleid een degelijker verhaal kunnen worden gebracht. Goed idee, zeiden het Centraal Boekhuis en ECI, maar probeer het zonder onze cijfers. Die zijn concurrentiegevoelig, dus bedrijfsgeheim. Datzelfde CB zet nu om bedrijfseconomische redenen Polare voor het blok. Postcodeloterij-eigenaar Novamedia maakte onlangs bekend met ECI in afgeslankte vorm (30 van de 200 arbeidsplaatsen) een doorstart te gaan maken als ‘bloeiende boekenclub met webshop’.
Schrijvers: Neêrlands hoop in bange dagen?
Gelukkig zijn anderen wel bereid om de kat de bel aan te binden. Het zijn voornamelijk schrijvers. Sommigen voerden in het eerste februariweekend in diverse steden actie voor de gesloten deuren van Polare-boekhandels, onder andere in Den Bosch en Leiden. Auteur Christiaan Weijts beschreef in NRC Next van 3 februari een recent publicitair tripje van onder meer zijn uitgeverij. Onbedoeld werden die dag de problemen van het boekenvak voor alle deelnemers pijnlijk duidelijk[paywall]. Ook signaleert hij terecht dat er weliswaar veel meer dan vroeger van schermen wordt gelezen, maar dat dat het soort lezen is waar (in mijn woorden) schrijvers en uitgevers blij noch rijk van worden. Marcel van Driel komt tot een min of meer gelijkluidende diagnose.
Blijven we wegkijken, dan doen we dat vooral ten koste van de komende generaties
Hopelijk lukt het hen om het boekenvak te mobiliseren vanuit het inzicht dat er een groot gezamenlijk belang in het geding is. En nee, dat is niet de vaste boekenprijs. Dat is hooguit een middel, waarvan nog altijd – nota bene bij gebrek aan degelijke branchegegevens – niet vaststaat dat het ook werkt. Een middel, geen doel. Dat doel is het tegengaan van de leesklimaatverandering. Het belang van lezen voor de individuele ontwikkeling, en mutatis mutandis voor de samenleving als geheel, is nu wel stevig genoeg onderbouwd. Blijven we wegkijken van wat er aan de hand is, dan doen we dat ten koste van onszelf, maar vooral van de komende generaties.
Bewerkingsgeschiedenis
4 februari 2014: Zin toegevoegd (“Ook signaleert hij .. rijk van worden.”). Figuur daling boekhandels uit NRC toegevoegd. Tussenkop “Schrijvers: Neêrlands hoop in bange dagen?” toegevoegd.
In het Concertgebouw in Amsterdam is op 9 december de Cultuurindex Nederland gepresenteerd. De index beoogt geregeld – de bedoeling is vooralsnog elke twee jaar, maar mogelijk ook tussentijds – de polsslag van het culturele veld weer te geven. De Amsterdamse Boekmanstichting, een door het Rijk gefinancierde instelling, heeft onderzoekers en zo’n beetje alle beschikbare trendcijfers bijeengebracht. Ze zijn handzaam samengevat in het boek De Staat van Cultuur, tevens nummer 97 van het tijdschrift Boekman. Het is mede uitgegeven door het Sociaal en Cultureel Planbureau dat veel cijfers en onderzoekscapaciteit leverde. De totstandkoming van de Cultuurindex werd overigens vrijwel geheel gefinancierd door particuliere fondsen: Prins Bernhard Cultuur Fonds, SNS Reaal Fonds en VSB-Fonds.
Pijlers
De cultuurindex is gebouwd op vier pijlers:
capaciteit, met als kernindicatoren organisaties, infrastructuur, en werkgelegenheid & opleiding
participatie, met als kernindicatoren bezoek, beoefening en consumptie cultuurgoederen
geldstromen, met als kernindicatoren inkomsten (excl. overheidsbijdragen), overheidsbijdragen en omzetten
concurrentiekracht, met als kernindicatoren concurrentie nationaal en concurrentie internationaal
Deze vier dimensies zijn voor de jaren 2005, 2007, 2009 en 2011 uitgerekend, wat leidt tot onderstaande figuur.
En daar begint meteen het grote betekenisgeven. Want de conclusie die zich uit de figuur opdringt is dat er sinds 2007 een kloof tussen capaciteit en de participatie aan het ontstaan is. Wijst dat niet op overcapaciteit? En hoe kan het dat de capaciteit na 2011 zo hard groeit, terwijl de geldstromen dalen? Moet er dan eigenlijk nog wel belastinggeld bij?
Terechte kritische vragen, die als sneeuw voor de zon verdwijnen als je in de onderliggende trendcijfers duikt. Het blijkt dan dat de sterke groei in capaciteit vooral wordt veroorzaakt door het onderdeel arbeidsmarkt. En de groei in die ‘arbeidsmarkt’ komt vooral op het conto van de sterk toegenomen aantallen vrijwilligers in respectievelijk de musea en de podiumkunsten.
Bedrieglijke eenvoud
De overheersende teneur in de reacties was ‘goed dat de index er is, maar laten we het cultuurbeleid er niet te sterk aan ophangen’. Verstandig, want zonder de context te kennen van wat er achter de cijfers schuilgaat, heeft de index betrekkelijk weinig waarde. Vanuit de zaal werd bijvoorbeeld opgemerkt dat achter de participatie-index nog maar bar weinig digitale consumptie schuilgaat.
Marielle Hendriks, Henk Vinken en Andries van den Broek (vlnr)
De onderzoekers riposteerden die kritiek met een verwijzing naar het (nog) ontbreken van trendcijfers op dat terrein. Alles goed en wel, maar je moet dit wel weten wil je de index op waarde kunnen schatten.
Ook moet je je terdege bewust zijn van de willekeur van 2005 als beginjaar. Vaak blijkt dat trends over een zo korte termijn van zes jaar (2005-2011) ‘verdampen’ wanneer de trends naar iets verder terug in de tijd worden doorgetrokken. Bovendien ligt het eindjaar 2011 bij publicatie van de index al twee jaar terug in de tijd. Daar kunnen de onderzoekers uiteraard evenmin iets aan doen, aangewezen op onderzoek van anderen als ze zijn. Het weerhield een econoom van ABN Amro er niet van om de index alvast naar 2013 door te trekken. Waarbij zij aangetekend dat hij de fundamenten onder zijn schattingen niet blootgeeft (zoals Boekman en SCP wel voorbeeldig doen) en het stukje tekst, kennelijk in haast geproduceerd, door fouten wordt ontsierd. We moeten maar geloven dat de schattingen zelf geen fouten bevatten.
Zonder de context te kennen van wat er achter de cijfers schuilgaat, heeft de index betrekkelijk weinig waarde
Indexen hebben de charme van de eenvoud, maar die eenvoud kan zo bedrieglijk zijn dat het debat over de noodzaak van overheidssteun voor de culturele sector erdoor wordt gekaapt. Goed daarom dat de Boekmanstichting en SCP de indexcijfers hebben laten ‘contextualiseren’ door kenners die er beknopte interpretaties bij geven. We ontkomen er dus toch niet aan om het boekwerk goed door te nemen.
Maatschappelijke meerwaarde
Een ander punt van aandacht, benadrukt door econoom Arnoud Boot en minister Jet Bussemaker, is dat de cultuurindex nog maar weinig zegt over de maatschappelijke meerwaarde van cultuur. Wat draagt de cultuursector bij aan maatschappelijke doelen zoals educatie, sociale samenhang, economische groei en persoonlijke verrijking?
Minister Jet Bussemaker
Het is een onderwerp dat de Boekmanstichting al in het vizier heeft, getuige een eerdere bijeenkomst die ze organiseerde.
Hier wreekt zich het gegeven dat zulke maatschappelijke bijdragen veel moeilijker meetbaar zijn (niet voor niets is er in de openbare bibliotheeksector een methodologisch onderzoeksproject aan gewijd). Zolang die gegevens er niet zijn, mag het cultuurdebat niet versmallen tot het wél meetbare deel, onderstreepte de minister voor de zekerheid nog maar eens. Waarna de toehoorders, gewaarschuwd en dus voor twee tellend, vanuit de toch al volle concertzaal naar de wandelgangen uitstroomden waar in de cultuursector capaciteit, participatie, geldstromen en concurrentie altijd samenkomen: de borrel.
Bewerkingsgeschiedenis:
11-12-13: Kleine tekstuele wijzigingen en aanvullingen.
11-12-13: Link naar tekst op site ABN Amro bleek dood; doorverwijzing verwijderd. Toegevoegd dat totstandkoming Cultuurindex door particuliere fondsen is gefinancierd (reactie Cas Smithuijsen).
De wetenschappers van Nederland waren in de vroege ochtend van zaterdag 16 november meteen klaarwakker. Nog voor de Sint voet aan wal had gezet in Groningen lag er een cadeautje in hun schoen. Althans, daar leek het in eerste instantie op. Staatssecretaris Sander Dekker bleek vlak voor het scheiden van de wekelijkse parlementaire markt op vrijdag nog een brief naar de Tweede Kamer te hebben gestuurd waarin hij zijn beleidsvisie over open access uiteenzette.
De visie blonk uit in duidelijkheid en daadkracht:
de Nederlandse wetenschap moet sneller over op open access dan nu gebeurt. Binnen tien jaar moet alles in open access worden gepubliceerd, en binnen vijf jaar al 60 procent;
hiervoor kiest de staatssecretaris voor gold open access, en waar dat (nog) niet mogelijk blijkt, voor een hybride variant. Green speelt geen rol;
als de betrokken partijen – universiteiten, uitgevers en bibliotheken – er samen niet uit komen, overwegen staatssecretaris en minister een wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) om publiceren in open access te kunnen verplichten;
de staatssecretaris treedt in overleg met omringende landen die vergelijkbare doelen nastreven, om onderling af te stemmen en zo meer te bereiken. Ook dringt hij er bij de wetenschappelijke organisaties en uitgeverijen op aan om in 2014 afspraken te maken en organiseert hij begin 2014 een rondetafelconferentie met de betrokken partijen.
Vanwaar ineens deze daadkracht? In de brief signaleert Dekker terecht dat de baten van open access groot kunnen zijn. Het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek vindt tegenwoordig zijn weg naar tijdschriften. Zeker in de exacte en (bio)medische wetenschappen, maar ook in de alfa- en gammawetenschappen, al zijn in die laatste gebieden de monografie (het boek) en het edited volume zeker ook nog in zwang. Toegang verkrijgen tot al die publicaties kost een hoop geld. Universiteiten en hogescholen kunnen het zich vaak nog wel veroorloven bulklicenties voor hun studenten en personeel af te sluiten met uitgevers. (Hoewel: zelfs het prestigieuze Harvard meldde vorig jaar te moeten capituleren voor de vraagprijs van grote uitgevers.) Voor het midden- en kleinbedrijf zijn de licenties veel te duur. Ook daar is behoefte aan het actualiseren van kennis om innovaties te kunnen ontwikkelen en daarmee tot grote spelers uit te kunnen groeien. En dan hebben we het nog niet over belangenverenigingen van patiënten die baat hebben bij actuele wetenschappelijke kennis. Om nog maar te zwijgen over de duizenden kleinere universiteiten en ziekenhuizen in ontwikkelingslanden. Open access creëert een gelijk speelveld voor alle spelers. Bovendien behoort het tot de kern van de wetenschappelijke ethiek dat de verworven kennis universeel toegankelijk is.
De intentie van Dekker is goed. Daarom is het zo jammer dat hij voor de verkeerde uitwerking kiest. Er zijn ten minste drie fundamentele problemen die door zijn beleidsvoornemens niet worden aangesproken, dan wel worden gecreëerd:
afwijking van de gangbare definitie van open access waaraan wetenschappelijk Nederland zich heeft verbonden;
de keuze voor gold en hybride open access in plaats van green;
de wetenschappelijke instellingen worden bijna zeker op extra kosten gejaagd.
Beperkte definitie van open access
De definitie van ‘open access’ in de beleidsbrief is in twee opzichten te beperkt: het gaat in de brief (a) alleen maar om gratis toegang, en (b) alleen maar om de publicaties zelf. Dekker schrijft
“Open Access van wetenschappelijke publicaties staat voor de (gratis) elektronische toegang tot wetenschappelijke publicaties, artikelen en boeken.”
Daarmee benoemt hij maar de helft van de zaak. In de internationale discussie over open access (kortweg ‘OA’) wordt minstens zoveel belang gehecht aan de vrijheid voor gebruikers om met de gepubliceerde teksten te kunnen doen wat ze willen, zonder financiële, wettelijke of technologische belemmeringen. Het begrip OA omvat in de woorden van open software-voorvechter Richard Stallman ‘free as in: free beer’ maar ook ‘free as in: free speech’. Het gaat bijvoorbeeld om de mogelijkheid voor een patiëntengroep om medisch-wetenschappelijke artikelen of omvangrijke passages daaruit te kunnen hergebruiken in een reader of op hun website. OA betekent in dit verband dat zij vrij zijn om met het werk te doen wat zij goeddunken. De enige voorwaarde voor (her)gebruik is het verwijzen naar de oorspronkelijke auteur en bron.
Waar Dekkers brief op gespannen voet begint te staan met de werkelijkheid is met de bewering (op pagina 4 van de brief) dat auteurs in de gouden OA-variant de volledige auteursrechten behouden. Dat zou namelijk betekenen dat de patiëntengroep de artikelen of passages niet mag hergebruiken. Ze zou dat pas mogen na toestemming van de rechthebbenden, doorgaans de auteur(s) en de uitgever.
De werkelijkheid bij OA is anders. In de meeste OA-tijdschriften die er nu zijn – prominente namen zijn de Public Library of Science (PLoS), PeerJ en Frontiers) – neemt de auteur genoegen met een Creative Commons CC-BY-licentie. Dat houdt in dat de auteur of auteurs vrijwillig afstand doen van een flink deel van de hun op grond van het auteursrecht toekomende rechten (die overigens per rechtssysteem/land verschillend kunnen zijn), in ieder geval het recht op hergebruik. Bijvoorbeeld is bij CC-BY het publiceren in een verzamelbundel of collegereader (zelfs voor commerciële doeleinden) of het opnemen in een bibliotheeksysteem toegestaan. Ook regelt CC-BY het recht op het ‘remixen’: het veranderen van de oorspronkelijke tekst, bijvoorbeeld door deze te combineren met andere teksten of tekstfragmenten. De enige vereiste is dat wordt verwezen naar de oorspronkelijke auteurs en bronnen.
De definitie is ook te beperkt omdat het Dekker alleen maar lijkt te gaan om de publicaties zelf en niet om het achterliggende onderzoek. Recent kwam de wetenschap, en niet in het minst de Nederlandse, in opspraak vanwege een reeks fraudegevallen: Stapel, Poldermans, Bax. Als remedie brachten zowel de commissie-Levelt (Stapel) als de commissie-Baud (Bax) de mogelijkheid van het open publiceren van onderliggende databestanden ter sprake. Daarbij werd verwezen naar het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, die in 2012 adviseerde het vrije verkeer van data en resultaten te bevorderen. Het is in de geest van de wetenschap dat onderzoeksgegevens waarop wetenschappelijke conclusies – en dus kennis – zijn gebaseerd open worden gedeeld. Dit maakt replicatie en betere metastudies mogelijk. In Dekkers brief staat in een voetnoot te lezen:
“Open Access tot ruwe data en tot publicaties zijn echter twee verschillende onderwerpen, met andere belangen. Vandaar dat Open Access tot ruwe data hier verder niet aan de orde is.”
Een merkwaardige argumentatie: dat er uiteenlopende belangen in het spel zijn, wil niet zeggen dat ‘vandaar’ er aan toegang tot data geen aandacht moet worden besteed. Een gemiste kans, net nu een toptijdschrift als Nature in zijn author’s guidelines de eis tot het publiceren van de data vóór publicatie stelt.
De keuze voor gold
Het is op z’n zachtst gezegd vreemd dat de staatssecretaris verwijst naar het Britse Finch report als motivatie voor zijn keuze voor de gouden route.
Miles Cole, http://www.timeshighereducation.co.uk/420454.article
Het rapport is zonder twijfel als baanbrekend te kenschetsen. Toch meerderden zich kort na publicatie al snel de stemmen die de nadelen van een te snelle overgang van closed access naar gold access benoemden zonder de mogelijkheden van green te benutten. (Ik ga ervan uit dat de lezer vertrouwd is met de terminologie; hier een goed en beknopt overzicht.) Zo geeft Stuart Shieber een compacte en goede bespreking van de nadelen van de aanbevelingen van Finch. Een OA-autoriteit als Peter Suber, auteur van het voorlopige standaardwerk op dit terrein, schetst overtuigend waarom green zo’n goede optie is in de geleidelijke overgang van closed access naar volledige open access. Green laat de mogelijkheid voor auteurs om de voorlaatste versie van hun artikel in een repository op te nemen (en op hun site te publiceren). Een commissie van het Lagerhuis adviseerde de regering recent om de keuze voor gold OA te heroverwegen. Dekker schrijft:
“De uitgever [kan] de auteur beperkingen op leggen [sic] waar het gaat om de versie van een artikel in het gratis elektronische archief. Soms mag daar slechts de versie in worden opgenomen waarover geen peer review heeft plaatsgevonden”
Soms is dat inderdaad het geval, maar de meeste uitgevers staan het inmiddels toe dat auteurs de laatste auteursversie publiceren. Dit is de versie na peer review en na redactionele bewerking door de redactie en uitgever. Die versie wijkt alleen in de uiteindelijke opmaak af van de in het tijdschrift gepubliceerde versie. Inhoudelijk is het precies dezelfde bijdrage.
De brief maakt ook geen gewag van de inmiddels in de bètawetenschappen gangbare praktijk om artikelen al ruim voor publicatie in een repository op te nemen. In zeer competitieve wetenschapsgebieden is het zaak om al voor peer review en voor redactionele bewerking door het tijdschrift de resultaten gepubliceerd te hebben. Je zal immers maar een Nobelprijs mislopen omdat je artikel na goedkeuring nog twee jaar in de wachtrij voor publicatie blijft liggen. Repository’s als Arxiv en PubMedCentral bevatten veel van dergelijke prepublicaties.
Twee keer betalen
En dan is er nog het niet onbelangrijke punt van de extra kosten. Nu Nederland zo snel vooruit wil met OA is het niet denkbeeldig dat artikelen van Nederlandse onderzoekers vrij beschikbaar komen, maar andere artikelen in dezelfde tijdschriften niet. Dit is het hybride model waarover Dekker schrijft. Leuk voor de rest van de wereld, maar voor de Nederlanders betekent het niet dat zij óók vrije toegang krijgen tot de productie van buitenlandse collega’s. In die situatie moeten de Nederlandse bibliotheken nog steeds licenties op die tijdschriften afsluiten om aan de informatiebehoefte van hun staf en studenten te voldoen. Universiteiten worden dus geacht te betalen voor de gold OA van de wetenschappers in eigen dienst, én voor de licenties op de tijdschriften waarin die artikelen staan, samen met de closed access artikelen van hun buitenlandse peers. Alleen wanneer Dekker erin slaagt om voor 2024 de rest van de wereld mee te krijgen kan deze opzet slagen. In de brief dringt hij er bij de uitgevers op aan om zich bij de onderhandelingen met universiteiten te matigen:
“De inzet bij de afspraken in 2014 moet zijn dat de uitgeverijen al hun tijdschriften gaan ombouwen tot Open Access tijdschriften of bereid zijn tot het maken van afspraken over verrekening van de kosten voor publiceren met de kosten voor licenties om te voorkomen dat dubbel betaald wordt.”
http://orbilu.uni.lu/img/news/pics/green-gold.png
Dat is een interessante disclaimer: ‘de inzet moet zijn’. Waar Dekker bij de universiteiten en hogescholen met de wet een stok achter de deur heeft, ontbreekt die stok bij de uitgevers. Voor hen mag het door Dekker voorgestelde beleid een fikse meevaller worden genoemd. De transitie naar gold OA wordt hun een stuk eenvoudiger gemaakt. Je kunt ook zeggen: hun ondernemersrisico wordt door de Nederlandse overheid verkleind. Immers: zij kunnen ervan uitgaan dat Nederlandse wetenschappelijke organisaties de kosten van het publiceren in gold OA gaan dragen. Tegelijkertijd kunnen ze veilig aannemen dat diezelfde organisaties licenties op hun closed access en hybride access tijdschriften zullen blijven afnemen zolang de rest van de wereld nog niet zover is.
Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat Dekker in zijn brief naar het Britse Finch-rapport verwijst, terwijl in de discussie die op dat rapport volgde de voordelen zijn belicht van green OA in de transitiefase. Wat die voordelen zijn?
het is een model dat in de praktijk is ontstaan en zich in die praktijk heeft bewezen. Het biedt wetenschappers en hun werkgevers de mogelijkheid om het verrichte werk via websites en repository’s breed te delen zonder dat de uitgevers de controle (het auteursrecht) op hun content kwijtraken. Het komt daarmee zowel aan de belangen van de not-for-profit wetenschap als aan die van de for-profit-uitgeverijen tegemoet;
het voorkomt zodoende dat wetenschappelijke instellingen voor extra kosten komen te staan in de overgangsfase zoals hierboven geschetst;
het laat de mogelijkheid open om in gold te publiceren. Green en gold blijken prima naast elkaar te kunnen bestaan.
Maar is het nadeel voor de uitgeverijen niet dat ze op termijn hun verdienmodel kwijtraken? Als alles immers te vinden is in repository’s is het met Google Scholar immers een koud kunstje om alle artikelen te vinden. Dat is inderdaad een risico. Het heet ‘ondernemersrisico’. De praktijk wijst uit dat de transitie langzaam genoeg gaat voor uitgevers om zich met beleid op een ander verdienmodel – gold – in te stellen. Veel universiteiten kiezen er momenteel nog voor om licenties af te sluiten, omdat zij hun staf en studenten toegang willen geven tot de ‘officiële’ versies; die waarin naar de feitelijke paginanummers, tabellen, figuren en formules kan worden verwezen. Green is vooral prettig voor partijen die zich nu toch al geen licenties kunnen veroorloven. Kortom: de overgang naar volledige OA is een proces dat zoals altijd voorlopers en volgers kent, waardoor het zich langs wegen van geleidelijkheid voltrekt. De meeste van de wetenschappelijke uitgeverijen, zeker de grote Nederlandse, zijn solide genoeg om deze overgang op eigen kracht te maken.
Conclusie: intentie goed, uitwerking fout
Staatssecretaris Sander Dekker wil vooruit met open access en dat is prijzenswaardig. Juist daarom is het onbegrijpelijk waarom hij voor deze benadering kiest.
Hij perkt OA in tot een kwestie van toegang tot wetenschappelijke publicaties. Daarmee wijkt hij af van de internationale begripsvorming, waarin OA ook inhoudt het in auteursrechtelijk opzicht mogelijk maken van hergebruik (reproductie en remixen). Vrijwel de hele Nederlandse wetenschappelijke wereld heeft zich aan die begripsvorming gecommitteerd door het ondertekenen van de Berlijnse open access-verklaring. Bovendien laat hij na de voor de wetenschappelijk werk zo cruciale replicatie te regelen door middel van OA tot de onderzoeksdata – al is dit laatste vooral een kwestie van ‘jammer’;
De keuze voor gold en hybride in plaats van voor green OA gaat in tegen de uitkomsten van de discussie rond het Finch-report, een rapport waarnaar Dekker nota bene verwijst om de keuze voor gold te motiveren. Het is te hopen dat de leden van de Tweede Kamer voldoende van die discussie hebben meegekregen om de staatssecretaris hierover kritisch te kunnen ondervragen bij het overleg op 4 december. Zo niet, dan kunnen zij terecht bij de genoemde publicaties van Shieber en Suber en (vooral) dat van hun Britse collega’s;
De gekozen richting leidt bijna vanzelf tot een marktordening waarin het de wetenschappelijke instellingen zijn die de kosten van de overgang op OA moeten dragen, in plaats van de wetenschappelijke uitgevers. Per saldo betekent dit een extra greep uit de staatskas of, wanneer de wetenschap er niet voor wordt gecompenseerd, het vergroten van de eigen inkomsten door de wetenschappelijke instellingen (en dan kunnen we wel raden wat zij zullen moeten doen). Dit terwijl er met green een route is die deze greep uit de belastingpot kan voorkomen.
Dit alles overziend valt niet te begrijpen waarom de staatssecretaris – lid van een partij die de overheidsuitgaven wil verminderen en het vrije ondernemerschap inclusief de daaraan verbonden risico’s wil bevorderen – voor deze richting kiest. Het is eerst en vooral aan de directies van de wetenschappelijke instellingen in Nederland om hun ondertekening van de Berlijnse verklaring kracht bij te zetten. Zij kunnen open access in Nederland bevorderen door bij de Tweede Kamer krachtig op wijziging van Dekkers beleidsvoornemens aan te dringen.
Aanvullingen en correcties sinds publicatie
18-11-2013: Zin toegevoegd met link naar rapport van de Business, Innovation and Skills Committee van het Britse Lagerhuis, 10 september 2013.
19-11-2013: Kleine tekstuele correcties.
20-11-2013: In conclusie nogmaals link naar Britse Lagerhuiscommissie toegevoegd.
21-11-2013: Ter verduidelijking in laatste zin ‘deze beleidsvoornemens’ vervangen door ‘Dekkers beleidsvoornemens’.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid