Hoofdgebouw Universiteit van Szeged (CC-BY 4.0)
Wat is lezen? Een makkelijk te beantwoorden vraag. Lijkt het. Denk je er wat langer over na, dan verdwijnt de vanzelfsprekendheid. Zoveel is zeker: de digitale revolutie heeft het lezen veranderd. Al in 1971 begon ene Michael S. Hart met het overzetten van rechtenvrije klassiekers uit de wereldgeschiedenis in digitale vorm. Hij had de beschikking over een van de vijftien mainframecomputers uit het ARPANET, het computernetwerk dat zou uitgroeien tot het internet. Kort geleden werd vier jaar na Harts dood de vijftigduizendste tekst aan zijn Project Gutenberg toegevoegd. Publiek domein, dus door iedereen te lezen.
De overgang van papier naar scherm riep vragen op over de leeservaring. Digitaal lezen heeft voordelen: vele boeken op één lichtgewicht toestel, variabele lettertypen en -grootten, meer en minder contrast, vooruit- en terugverwijzingen binnen een tekst, kruisverwijzingen tussen teksten. Maar er zijn ook niet te negeren nadelen. Je mist het tastbare overzicht waar in het boek je je bevindt. Geen imposante boekenkast meer in de huiskamer. En de multifunctionele tablets en laptops maken geconcentreerd lezen zo goed als onmogelijk als er voortdurend mailtjes en status updates binnen komen pingen.
Ondanks de terminologische hutspot en uiteenlopende meetinstrumenten ontstaat er toch een gemene deler
Vorig jaar werd met EU-subsidie E-READ opgericht, een Europees netwerk van leesonderzoekers rond de digitalisering van het lezen. Door zo’n initiatief ontdek je ineens dat onderzoekers uit alle Europese én academische windstreken zich met lezen bezig houden. Beter nog: ze ontdekken het van elkaar. Allemaal onderzoeken ze ‘lezen’ op een andere manier. Neurobiologen brengen de hersengebieden in kaart die met elkaar interacteren. Cognitief psychologen doen aan eyetracking: ze kijken naar de oogbewegingen bij het lezen van scherm. Boekwetenschappers proberen in te schatten hoe ‘de leescultuur’ verandert. De verhouding tussen ‘leren lezen’ en ‘lezen om te leren’ is voer voor onderwijskundigen. Ten slotte kijken cultuursociologen en cultureel economen naar de transformatie van het literaire veld respectievelijk de boekproductieketen.
Dagbladen, 16.10.2015 (CC-BY 4.0)
Zet al die disciplines bij elkaar en er ontstaat een Babylonische discussie over begrippen die erg op elkaar lijken maar iets héél anders blijken te betekenen, zoals deep reading of metacognition. Ondanks de terminologische hutspot en uiteenlopende meetinstrumenten ontstaat er toch een gemene deler. Want we zijn allemaal onderzoekers en hebben op onze manier gelijk. Ondanks de scepsis over elkaars werk moeten we toch maar eens samen een boek gaan schrijven. Ook als e-boek verkrijgbaar en als het even kan in open access. Zodat iedereen het kan lezen (wat dat dan ook moge zijn).
Enkele weken geleden schoof ik bij het netwerk aan in het Hongaarse Szeged, een universiteitsstad ter grootte van Groningen en Nijmegen. Waar een taal heerst die ik wel en niet kan lezen, om het even of van papier of van scherm. En waar ik observeerde dat hoe meer bier er in cognitief-psychologische leesonderzoekers gaat, hoe minder zij het over cognitie en hoe meer over emotie hebben.
Deze column verscheen in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 8, 5 november 2015.
Posted by Frank Huysmans on 6 november 2015 | Posted in columns, onderzoek, vakpublicaties, WareKennis |
Bron: https://tinyurl.com/LIS-Bemis
Aan de telefoon was de voorzitter van het curatorium van de nieuw in te stellen bijzondere leerstoel bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Met vrolijke stem: ‘We gaan je voordragen hoor!’ Zo werd ik tien jaar geleden als nog jonge doctor tot mijn eigen verrassing de academische volwassenheid in gekatapulteerd. In een vakgebied waarin ik zelf niet had gestudeerd, ook omdat het in Nederland allesbehalve prominent aanwezig was.
De bibliotheekwetenschap, internationaal bekend onder de naam Library and Information Science (LIS), mag met recht een eclectisch vakgebied heten. Ze omvat theorieën over wat informatie ‘is’, oftewel hoe je informatie kunt begrijpen en beschrijven. Vervolgens zijn er de deels theoretische, deels praktische benaderingen in het classificeren, ordenen en ontsluiten van documenten – boeken, artikelen, muziek- en archiefstukken en wat dies meer zij. Bovendien is het alfa, bèta én gamma: bibliotheekgeschiedenis, information retrieval, gebruiksonderzoek. En veel, heel veel reflectie op de bibliotheek- en documentatiepraktijk: hoe ondersteun je leerlingen het beste in het schoolbibliotheekwerk? Hoe houd je collecties bij de tijd? Hoe conserveer je boeken uit diverse periodes en hoe digitaliseer je ze het duurzaamst? Waarom vinden gebruikers met de digitale catalogus niet waar ze naar op zoek zijn? Bevorderen gesprekken met anderen in de bieb de sociale cohesie? Hoe prijselastisch is het bibliotheekabonnement? Hoe meet je de maatschappelijke baten van bibliotheekwerk? En steeds meer ethische en informatiepolitieke vragen. Moet je als bibliotheek de veiligheidsdiensten inzage geven in gebruiksgegevens, of moet je burgers juist tegen de alwetende overheid beschermen? Hoe maak je burgers bewuster van privacy- en veiligheidsrisico’s op internet en tot hoe ver strekt je verantwoordelijkheid daarin?
Een veel breder palet aan thema’s dan de naam ‘wetenschap van de boekenuitleen’ suggereert. En dan is dit lijstje nog lang niet volledig.
De bibliotheekwetenschap mag met recht een eclectisch vakgebied heten.
Als je de vragen op je laat inwerken, vallen ten minste twee dingen op. Eén: ze zijn niet specifiek voor bibliotheken maar even relevant voor naburige disciplines als de archiefwetenschap, museologie, cultuursociologie en boekwetenschap. En twee: ze staan sterk in het teken van bibliotheken als instituties. Beide zaken verwijzen naar de belangrijkste ontwikkelingen in de bibliotheekwetenschap. Enerzijds de samenwerking tussen bibliotheekwetenschap en andere informatievakgebieden in het aanbieden van bredere informatieopleidingen (in de Verenigde Staten iSchools genaamd). Anderzijds de de-institutionalisering van de praktijk die we bestuderen. Op elke harde schijf en server ontstaan collecties documenten, boeken, muziek en data die in toenemende mate worden gedeeld en aan elkaar gekoppeld. Bibliotheken zijn knooppunten in een wereldomspannend kennisnetwerk aan het worden. Maar hubs in een netwerk worden net zo makkelijk gepasseerd als aangedaan.
Dit alles leidt tot nieuwe rollen voor de institutie bibliotheek, de rol van de bibliothecaris en zelfredzaamheid van de (potentiële) gebruiker. Uitdagingen genoeg voor nog eens vijf jaar bijzonder hoogleraarschap. Ik laat me er met alle plezier opnieuw voor lenen.
Deze column verschijnt in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 6, augustus 2015.
Posted by Frank Huysmans on 26 augustus 2015 | Posted in columns, geen, onderwijs, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged bibliotheekwetenschap, contextualiseren
|
Bron: scienceguide.nl
Een grapje in academische kringen wil dat ‘gold’ open access verwijst naar wat je mee moet brengen om je artikel in zo’n tijdschrift gepubliceerd te krijgen. En inderdaad, de article processing charges (APCs) die gerenommeerde uitgeverijen vragen zijn soms stevig. Zeker in de (bio)medische en de STEM-wetenschappen (science, technology, engineering, mathematics). Daar betaal je bij de meeste tijdschriften en platforms tussen de 1000 en 5000 dollar. Vaak meer dan wat de hoofdauteur van het paper per maand netto op haar rekening krijgt bijgeschreven.
+ + + Zie ook het naschrift bij deze column + + +
Een groeiend aantal wetenschapsfinanciers verlangt dat de resultaten van het door hen gefinancierde onderzoek in open access worden gepubliceerd. Deze organisaties en fondsen in wat universiteiten de ’tweede en derde geldstroom’ noemen, vergoeden de publicatiekosten. Dat moet open access een duw in de rug geven. Want het publiceren in niet-open tijdschriften die door abonnementsgelden worden gedragen is gratis.
Anders gaat het in de eerste geldstroom. Dat zijn de middelen die universiteiten en onderzoeksinstituten van de overheid krijgen om hun kerntaken te kunnen verrichten. Academische staf, PhD-studenten en postdocs worden uit die middelen aangesteld.
Je kon er op wachten dat er vergelijkingssites voor publicerende wetenschappers zouden komen.
Als deze onderzoekers hun werk in gold open access willen publiceren, gaan de APCs ten koste van andere uitgaven. In een beetje ambitieuze onderzoeksgroep is dat al gauw een halve postdoc minder. Het is dus zaak kritisch naar kosten en baten te kijken. Doet de tijdschriftredactie een beetje haar best om goede peer reviewers te vinden, leest er een editor mee op taal- en andere fouten, wordt de referentielijst doorgenomen en gecorrigeerd – dat soort dingen.
Je kon er daarom op wachten dat er vergelijkingssites voor publicerende wetenschappers zouden komen. SciRev.sc is er zo een. Opgericht door twee Nijmeegse wetenschappers, heeft het als motto ‘review the scientific review process’. Zoals bij alle crowdsourcing platforms wordt zoiets waardevoller naarmate het aantal deelnemers groter is. Thans is het met maar enkele reviews per tijdschrift nog behelpen.
Zelfs als je artikel nog in de review-pijplijn zit, kun je je ervaringen al delen met anderen. Melden dat het wel erg lang duurt voor je antwoord krijgt bijvoorbeeld. Dat is ook interessante informatie voor de grote wetenschapsfinanciers. Trouwens, de aloude tijdschriften op abonnementsbasis gaan er net zo goed op de snijtafel. Een andere site, qoam.eu, doet het alleen voor open access-tijdschriften.
Wat de situatie nog interessanter maakt is de opkomst van platforms die veel minder geld vragen. Zo is er SAGE Open dat 195 dollar per artikel rekent, waarvoor je de gebruikelijke dienstverlening (peer review, correctielezen, opmaak) krijgt. En er is PeerJ, een platform dat een abonnementsconstructie aanbiedt aan auteurs en hun instituties. Voor éénmaal 299 dollar kun je er als wetenschapper de rest van je leven al je papers publiceren. Dat is wel even iets anders dan 5000 dollar per artikel. Laten we het ‘bold open access’ noemen.
Deze column verschijnt in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 4, mei 2015.
Naschrift
Kort na het afronden van deze column verscheen dit artikel van drie medewerkers van de Max Planck Digital Library, waarin zij betogen en onderbouwen dat de transitie van het gehele wetenschappelijke publicatiesysteem van een abonnements- en licentiesmodel naar een volledig gold open access-model kostenneutraal kan gebeuren. Interessant zijn in het licht van het bovenstaande vooral de publicatiekosten. In het huidige wetenschapssysteem worden wereldwijd jaarlijks zo’n 2 miljoen wetenschappelijke artikelen gepubliceerd, waarvan 1,5 miljoen in Web of Science worden geïndexeerd. Momenteel verschijnt zo’n 13% daarvan in gold open access. Het totale bedrag dat aan APCs en licenties (voor de abonnementstijdschriften, nog altijd het overgrote deel) wordt gespendeerd, ramen de auteurs op 7,6 miljard euro. Per gepubliceerd artikel is dat dus rond de 3800 euro.
Omdat grote wetenschapsfinanciers bijhouden wat ‘hun’ auteurs aan APCs kwijt zijn bij het in gold open access publiceren, wordt langzaamaan duidelijk dat die kosten per artikel een flink stuk lager zijn dan die 3800 euro, namelijk rond de 1200-1600 euro. Voor de zekerheid houden de auteurs in hun berekeningen een bedrag van 2000 euro aan.
Het uitgangspunt van het artikel is dat de huidige infrastructuur in stand kan blijven inclusief de bestaande instituties als universiteits- en onderzoeksbibliotheken en wetenschappelijke uitgevers en dat dit kostenneutraal kan gebeuren. Je kunt je afvragen waarom de auteurs niet verder gaan en stellen dat er flink wat belastinggeld bespaard kan worden met deze transitie. Iemand die ook dit argument nog niet ver genoeg vindt gaan, is neurowetenschapper en wetenschapsblogger Björn Brembs. Hij bekritiseert op zijn blog (ook verschenen op The Winnower met mogelijkheid tot commentaar) dit uitgangspunt en vraagt zich ook af waarom het huidige systeem überhaupt in stand gehouden moet worden. Het kan nog veel goedkoper, is zijn stelling, en bovendien kan het wetenschappelijke publicatiesysteem nog een heel stuk beter, d.w.z. meer in dienst van de wetenschap. Zie daarvoor een andere post van zijn hand – zeer aan te bevelen.
Posted by Frank Huysmans on 30 april 2015 | Posted in columns, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged APCs, crowdsourcing, open access
|