Bron: persinnovatie.nl
Vierde staan we. Een plaatsje hoger nog dan bij het voetballen, waar we de Duitsers en Belgen voor ons moeten dulden. De mooie vierde plek op de 2015 World Press Freedom Index van Reporters Zonder Grenzen laat zien dat het in Nederland goed gesteld is met de persvrijheid.
Goed, van 2002-2006 en in 2010 hadden we goud en van 2012-2014 zilver. Maar als van de 180 onderzochte landen alleen Finland, Noorwegen en Denemarken het nog ietsje beter doen, mag je tevreden achterover leunen. Journalisten en netizens – bloggers en twitteraars tellen ook mee – hebben hier weinig inmenging te vrezen van politiek, overheid, commercie en religie. Ze zien maar zelden een gevangenis van binnen en krijgen evenmin zweepslagen, vuistslagen of kogels te verduren. Een diversiteit aan groepen en stromingen is vertegenwoordigd in het medialandschap. De media zelf zijn transparant over hun werkwijze en staan open voor kritiek en weerwoord.
Een beetje stad had in de jaren zeventig twee of meer elkaar beconcurrerende dagbladen.
Dit nieuws las ik op 12 februari op NRC.nl. De pixels waren nog niet droog of er verscheen een nieuw bericht boven: ‘Bijna helft Nederlanders krijgt nauwelijks of geen nieuws over woonplaats‘. Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek liet onderzoek verrichten naar de nieuwsvoorziening over woonplaats en regio. Daar gaat het niet bijster goed mee, vooral in gemeenten beneden de vijftigduizend inwoners. Een beetje stad had in de jaren zeventig twee of meer elkaar beconcurrerende dagbladen. Tegenwoordig mag je blij zijn als er een huis-aan-huisblad wordt bezorgd dat naast alle advertorials nog wat redactionele inhoud biedt over de gemeentepolitiek en het wijkgebeuren.
Ja, hoor ik u mompelen, maar er is toch wat voor in de plaats gekomen? Dichtbij- en 112-sites evenals kritische en goed ingevoerde bloggers? Zeker, maar die kunnen het verschil niet maken, bleek vorig jaar uit onderzoek van hetzelfde fonds. De typische lokale mediaondernemer is een eenpitter. Die kan soms tijdelijk iemand in dienst nemen of een freelanceopdracht verstrekken. Het meeste werk rust op de schouders van vrijwilligers.
Het starten van zo’n lokale nieuwssite lukt nog wel. Als de nieuwigheid er na een jaar of twee, drie vanaf is, begint de overlevingsstrijd. Hooguit anderhalf modaal inkomen valt er uit de reclamebanners te persen.
Inhoudelijk is het ook armoe troef. De informatie beperkt zich doorgaans tot het recyclen van nieuws van persbureaus en bewerkte persberichten. Als er nog journalisten op de publieke tribune bij raadsvergaderingen zitten, zwermen er vijf tot tien keer zoveel voorlichters en woordvoerders omheen wier dagtaak het is de baas positief in het nieuws te krijgen en onwelgevallige publiciteit af te vangen.
Als dit de staat is waarin de lokale en regionale nieuwsvoorziening verkeert, is die vierde plek zo vreemd niet. Die beloont een land waarin de journalistiek in alle vrijheid kan opereren omdat er geen bedreiging meer van uitgaat.
Deze column verscheen in IP Vakblad voor Informatieprofessionals, jaargang 19 nummer 2, 6 maart 2015.
Posted by Frank Huysmans on 7 maart 2015 | Posted in columns, onderzoek, opinie, vakpublicaties | Tagged lokaal, nieuwsvoorziening, persvrijheid, regionaal
|
Bron: www.npo.nl
“YouTube. Je kan er niet meer omheen. Zelfs het Sociaal en Cultureel Planbureau zegt het nu hardop: jongeren kijken vooral internet en nog nauwelijks tv.”
Waarschijnlijk heeft nieuwslezeres Astrid Kersseboom deze introtekst voor het afsluitende item van het NOS Journaal van 20 uur op 19 februari (item start op 21:18) niet zelf geschreven. Dat doen redacteuren voor haar. En redacteuren hebben het door de wegbezuinigde collega’s razend druk.
Een heel rapport lezen van 137 pagina’s, vol met tabellen en grafieken, dat schiet er dan wel eens bij in. Want als ze daar wel de tijd voor hadden gehad, was Astrids openingszin deze geweest:
“YouTube en andere content op internet. Ook al kijken er aardig wat jongeren naar, ze gebruiken de televisie nog altijd veel vaker op de klassieke manier: kijken naar programma’s op het moment dat de tv-zenders ze vertonen.”
Onderzoek: het tegendeel blijkt
Toch vreemd dat de redactie van het journaal, wier core business toch het maken van nieuws-tv voor een zo breed en divers samengesteld mogelijk publiek is, uitgerekend als het over zichzelf gaat haar kijkers iets op de mouw speldt dat zo evident in strijd is met de feiten. Het tegendeel blijkt jaar na jaar uit de rapportages van het door de NPO medegefinancierde (continu) kijkonderzoek. En het op 19 februari verschenen SCP-rapport Media:Tijd in beeld, waarvan de dataverzameling ook deels door de NPO is betaald, laat evenmin een andere conclusie toe. Tabel 4.2 (pagina 72 in het rapport) laat het zien.
Bron: www.scp.nl
Ter toelichting: in de kolommen staat eerst weergegeven hoeveel procent van een bevolkingsgroep op een ‘doorsneedag’ een bepaalde activiteit heeft verricht. In de kolom ernaast staat dan hoeveel tijd die ‘deelnemers’ eraan besteden.
Lineair tv kijken betekent: naar een programma kijken op tv op het moment dat het wordt uitgezonden. Niet-lineair tv-kijken betreft al het overige: kijken naar opgenomen programma’s, naar streaming diensten als Netflix, en naar filmpjes als die op YouTube. Die laatste twee categorieën worden nog eens apart weergegeven. Overigens sluiten de categorieën elkaar niet uit: je kunt op een dag heel goed beide vormen combineren (en de percentages kun je dan ook niet zo maar bij elkaar optellen).
Factor 7,5
Van de jongeren – de categorie 13-19-jaar dekt die behoorlijk goed af – kijkt op een gemiddelde dag dus twee derde op de klassieke manier. Zij die tot die zevenenzestig procent behoren, besteden er op zo’n dag 2 uur en 46 minuten aan. Daarentegen kijkt slechts tien procent kijkt naar de videofilmpjes als die op YouTube. Die ene op de tien jongeren die dat doet, besteedt er wel bijna twee-en-een-half uur aan.
Jongeren besteden dus veel meer tijd aan gewoon tv-kijken dan aan YouTube-filmpjes. Rekent u even mee? Als 67 procent van de jongeren 2 uur en 46 minuten lineair kijkt, en de overige 33 procent op die doorsneedag niet heeft gekeken, maakt dat (67/100)*166 = 111 minuten, oftewel 1 uur en 51 minuten. Voor de tien procent van de kids die YouTube etcetera kijkt, komen we op (10/100)*145 = 15 minuten als we naar boven afronden.
Jongeren kijken dus 7,5 keer zoveel klassiek televisie als dat ze ‘internet kijken’. Het tegenovergestelde van wat de Journaalredactie arme Astrid liet zeggen.
‘Een eeuwigheid geleden’
Je kunt aanvoeren dat de cijfers waarop het SCP-rapport is gebaseerd alweer bijna anderhalf jaar geleden, in de herfst van 2013, zijn verzameld. “Dat is met het tempo waarin de wereld verandert echt een eeuwigheid geleden!”, hoor je zo’n snelle reclamejongen dan wel eens roepen op een ‘broadcasting event’. Niet dus. Zoveel verandert er niet in een jaar, of twee jaar. Kijk maar eens naar deze figuur 5.1.2 uit het onlangs verschenen rapport TV Kijken in Nederland 2014 van de Stichting Kijkonderzoek (pagina 23).
Bron: www.kijkonderzoek.nl
Er werd in 2014 door wat meer Nederlanders via een tablet naar tv-uitzendingen gekeken (21 om 17 procent). Ook bij de smartphones zien we een procentpuntje groei, dat statistisch echter wel eens op toeval zou kunnen berusten. Bij het kijken via desktop pc’s is er een daling en voor de rest veranderde er niets.
De cijfers geven de profeten van de algehele omwenteling telkens weer ongelijk. (“Over drie jaar leest niemand meer een papieren krant,” schijnt Maurice de Hond op de drempel van de nieuwe eeuw te hebben geroepen, kort voordat zijn startup Newconomy op de fles ging). Een les die de jonge startup WappZapp – ’tv voor de on demand generatie’ – een maand geleden met haar vroegtijdige einde moest bekopen.
Multitasking-mythe
Ook andere mythes worden in het SCP-rapport ontkracht. Bijvoorbeeld die dat jongeren veel meer multitasken (mediagebruik en andere activiteiten combineren) en mediamultitasken (twee of meer media-activiteiten tegelijk uitvoeren) dan de oudere groepen. Kijk maar eens naar tabel 5.11 op pagina 93 van het SCP-rapport.
Bron: www.scp.nl
Jongeren brengen weliswaar een groter deel van hun mediatijd multitaskend door dan de oudere groepen. De bewering dat ze dat veel meer doen dan de oudere groepen, wordt door de cijfers gelogenstraft. Vergelijk de 13-19-jarigen bijvoorbeeld maar eens met de 50-64-jarigen. De deelnamepercentages van deze ‘jongere ouderen’ overtreffen die van de jongeren in alle vier de categorieën. En bij het mediamultitasken is de daaraan bestede tijd van de deelnemers bij de 50-64-jarigen niet heel veel minder.
Vreedzame co-existentie
Het is een boodschap die het SCP en anderen, zich baserend op gedegen empirisch onderzoek, al jaren aan opinie- en beleidsmakers proberen duidelijk te maken :
mediagebruik verandert, jongeren en hoogopgeleiden lopen daarin voorop, maar het gaat veel langzamer en minder ingrijpend dan we geneigd zijn te geloven.
Een bijna totale ommekeer – zoals het mobiel bellen dat het volume aan vaste belminuten behoorlijk heeft aangetast – is zeldzaam. Veel gewoner is het dat de nieuwe media- of communicatievorm een deel van het oude gebruik afsnoept, er zich na verloop van tijd een evenwicht instelt, en beide vormen vanaf dat moment vreedzaam co-existeren. (Zie voor de mechanismen erachter, het sociale proces van diffusie van innovaties, het SCP-rapport Alle kanalen staan open uit 2010.) De tv heeft de radio niet verdrongen (wel van gedaante veranderd), de commerciële omroep heeft de publieke niet de nek omgedraaid (wel marktaandeel afgesnoept), en streaming videodiensten als Netflix zullen de dinosauriërs NPO, RTL, SBS en FOX niet doen uitsterven.
Hardnekkige neiging
Waarom dan toch dat geloof in ‘alles wordt anders’, dat zo sterk is dat het NOS Journaal het SCP een waarneming in de mond legt die volkomen tegengesteld is aan wat het heeft gevonden? Het is, denk ik, de hardnekkige neiging om bij de verspreiding van innovaties het gedrag van de voorlopers van toepassing te verklaren op de hele groep, reeds nu of over hooguit enkele jaren. Althans: dat hoop ik. Het antwoord zou ook in deze oude wijsheid besloten kunnen liggen: het is eenvoudiger de feiten aan te passen aan je geloof dan je geloof aan de feiten.
Posted by Frank Huysmans on 20 februari 2015 | Posted in beleid, onderzoek, opinie, vakpublicaties, WareKennis | Tagged NOS Journaal, SCP, televisie, trends
|
//verenigingsod.nl
Het ziet er niet best uit voor de opleidingen in het informatievak in het Nederlandse taalgebied. In Vlaanderen staat de enige nog overgebleven universitaire opleiding tot bibliothecaris, die aan de Universiteit van Antwerpen, op de tocht. De Vlaamse vakorganisatie VVBAD is een petitie gestart tegen de opheffing van de opleiding, die u hier kunt tekenen. In Nederland gaat het niet veel beter.
Hbo-opleidingen Informatiedienstverlening en -management (IDM) worden samengevoegd met andere programma’s tot bredere opleidingen die (hoopt men) meer studenten gaan trekken. En bij de enige academische opleiding aan de Universiteit van Amsterdam, culturele informatiewetenschap, is een soortgelijke verbreding gaande. Omdat dalende inkomsten zullen gaan leiden tot drastische ingrepen in het opleidingenaanbod, moet worden gevreesd dat de masters culturele informatiewetenschap en archiefwetenschap het komend jaar nadrukkelijk onder het vergrootglas zullen worden gelegd.
Is er behoefte aan een nieuw type informatieprofessional met andere competenties dan voorheen?
Doemverhalen als deze lokken vaak de reactie uit: is dat eigenlijk wel zo erg? Een terechte vraag. Kijkend naar de personele bezetting in bibliotheekorganisaties kun je je afvragen of mensen met het beroepsprofiel ‘bibliothecaris’ of ‘informatiewetenschapper’ nog wel zo in trek zijn. We hebben het over geprofessionaliseerde organisaties die ook behoefte hebben aan bedrijfskundigen, marketeers, controllers en IT’ers in de eigen gelederen. Toch blijft er zoiets overeind als ‘het primaire proces’: de mensen die bezig zijn met het selecteren, conserveren, ordenen en ontsluiten van informatiebronnen. Zijn de competenties waarover deze personeelsleden moeten beschikken ook veranderd? Is er met andere woorden behoefte aan een nieuw type informatieprofessional met andere competenties dan voorheen?
Over deze vraag gaat volgende week dinsdag track 2 getiteld ‘De uitvinders’ op het KNVI | NVBA | SOD-congres Daar staat een informatieprofessional voor in Nieuwegein. Sprekers zijn Erik de Vries, lector aan de HAN en mede-auteur van het boek Informatieprofessional 3.0, en Thomas Bruning, secretaris van de Nederlandse Vereniging van Journalisten die ons een spiegel zal voorhouden van soortgelijke ontwikkelingen in de journalistiek. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam presenteren resultaten uit hun onderzoek (onder begeleiding van Margriet van Eck Poppe) naar gewenste beroepsprofielen van IP’ers.
Als opmaat naar de afsluitende paneldiscussie reflecteert emeritus hoogleraar Archiefwetenschap Eric Ketelaar op de beide keynotes en de onderzoeksresultaten. De beide inleiders, de referent en docent Peter Becker van de Haagse Hogeschool gaan tot slot in discussie met elkaar onder leiding van Mirjam Boer.
Kortom: gezien bovenstaande ontwikkelingen zou het wel eens een heel interessante en voor de toekomst relevante track kunnen worden. Komt dus allen naar Track 2: de Uitvinders op het KNVI-congres!
Inschrijven voor het congres kan hier.
Posted by Frank Huysmans on 12 november 2014 | Posted in geen, onderwijs, onderzoek, vakpublicaties | Tagged competenties, informatieprofessionals, opleiding
|