Het gaat niet goed met het boek in Nederland. Boekhandels sluiten, bibliotheken worden wegbezuinigd, boekenclubs gaan op de fles. ’s Lands meest prestigieuze boekenketen Selexyz ging failliet, werd door een investeerder samengevoegd met ramsj- en antiquariaatketen De Slegte onder de nieuwe naam Polare, en die keten staat nu weer voor de afgrond. ‘Het kon beter’ is een understatement.
Geen vrienden
Als je dit zo opschrijft, maak je geen vrienden in het boekenvak. Het land kent een aantal goedlopende boekhandels met directeuren die het publieke debat niet schuwen. Zo is daar Fabian Paagman van de gelijknamige boekhandel in het Haagse Statenkwartier. Een belevenisboekhandel: er is een hip café en een kinderboekenafdeling met een vol activiteitenprogramma. Geregeld komen er schrijvers voordragen en signeren. Poëzie vult er nog meer dan een enkele plank. Neemt Fabian het woord, dan luistert het boekenvak. Dus als hij op de site van Boekblad verkondigt dat naar aanleiding van deze affaire eens goed moet worden gediscussieerd over de rol van CB Logistics (voorheen het Centraal Boekhuis), begint in Culemborg de adrenaline door de aderen te kolken.
Als Maarten Asscher spreekt, doet hij dat ook een beetje namens mij
Eenzelfde status in het vak heeft Maarten Asscher, directeur/eigenaar van Athenaeum-boekhandel met hoofdvestiging aan het Spui in Amsterdam. Prachtige boekhandel met een uitstekend assortiment op het gebied van letteren, geschiedenis, politiek en wetenschap. Je vindt er een ruime collectie Engelstalige literatuur (en dat met een American Book Centre en Waterstone’s aan hetzelfde plein) maar ook een goede selectie recente literatuur uit andere taalgebieden, zoals het Frans en Duits. Met zo’n winkel op een steenworp afstand van mijn Amsterdamse werkplek ben ik reddeloos verloren. Ik durf niet te schatten hoeveel procent van mijn inkomen ik er in het afgelopen decennium heb achtergelaten. Laten we zeggen dat als Maarten Asscher spreekt, hij dat ook een beetje namens mij doet.
‘Polare is gewoon te groot om te slagen’
Afgelopen vrijdag kreeg Maarten van NRC Handelsblad, in welks nieuwe Amsterdamse onderkomen aan het Rokin ook een kleine Athenaeumvestiging huist, ruimte op de opiniepagina om te verkondigen [paywall] dat het debacle van Polare vooral niet moet worden toegeschreven aan het verval van de leescultuur. De ondertitel luidde: ‘Is de boekenmarkt begonnen aan z’n laatste stuiptrekking? Welnee (…) Polare is gewoon te groot om te slagen’. In zijn stuk geeft Maarten vier redenen waarom aan het Polare-fiasco vooral geen ‘cultuursociologische interpretatie’ moet worden gegeven. Waarmee hij verwijst naar het gegeven dat er in Nederland al zeker sinds 1975 minder tijd wordt besteed aan boeken en dat sinds medio jaren negentig het aantal bij openbare bibliotheken geleende boeken bijna is gehalveerd. Ik vat Maartens vier waarnemingen even samen:
- De boekhandel heeft sinds 2008 twintig procent minder omzet behaald, terwijl de gehele non-food-sector het met veertig procent minder heeft moeten doen. Die niettemin forse aderlating voor de boekhandel en uitgeverijen kan door middelgrote en kleine bedrijven beter worden opgevangen dan de grote ketens dat kunnen.
- Deze grote ketens moeten voor hun investeringen terecht op de kapitaalmarkt, waar andere wetten gelden dan in de boekenbranche. Hun wordt geen tijd gegund om rustig een naam en positie op te bouwen – ze moeten snel winstgevend worden, anders vertrekt het kapitaal weer naar elders.
- Er werden in 2013 nog altijd 41 miljoen boeken verkocht en het digitale boek (e-book) nam slechts 3,2 procent van de totale omzet daarvan voor zijn rekening. De groei van digitale verkoopkanaal kan dus ook niet verklaren waarom Polare het moeilijk heeft.
- Door ‘bezuinigingen en beleidsmatige dwalingen’ wordt weliswaar het primaire proces van de openbare bibliotheken sluipend ondermijnd: ‘het toegankelijk maken en overdragen van de geschreven cultuur’. Maar de neergang van Polare kan daar moeilijk aan worden toegeschreven.
Maarten spreekt, ik zei het al, een beetje namens mij als hij zegt dat je met deze vier punten niet kunt verklaren waarom Polare mogelijk op de fles gaat. Sowieso kun je één incident nooit toeschrijven aan een langlopende trend. Eén zwaluw maakt nog geen zomer, en één winter zonder sneeuw en ijs kan nooit een sluitend bewijs zijn voor klimaatverandering.
De leesklimaatverandering doodzwijgen: waarom toch?
Maar wat me verbaast is dat Maarten de langetermijnontwikkelingen die het boekenvak toch wel degelijk parten spelen niet aanroert. Doodzwijgt. Een klimaatverandering kan namelijk wel verklaren waarom het aantal kwakkelwinters over een langere termijn toeneemt. En de cultuursociologische trend dat we in Nederland minder boeken zijn gaan lezen, kan wel degelijk verklaren waarom een keten als Polare/Selexyz/De Slegte ooit een keer in de problemen komt, net als eerder kranten- en tijdschriftenuitgevers als Wegener en Sanoma. Hier een viertal waarnemingen over de wat langere termijn:
- Sinds onderzoek wordt gedaan naar de tijdbesteding van Nederlanders, is de tijd die we aan gedrukte media besteden gedaald van 6,1 uur per week in 1975 naar 2,5 uur in 2011. Besteedde in 1975 nog 96 procent van de bevolking vanaf 12 jaar ten minste enige tijd aan boeken, kranten en tijdschriften, in 2011 was dat nog 67 procent. [bron, p. 89]
- 41 miljoen verkochte boeken is een flinke stapel. Als je die bekijkt in het perspectief van de 51 miljoen die er in 2008 nog werden verkocht, lijkt het aantal toch wat minder indrukwekkend. [bron]
- Werden er in 1991 op jaarbasis 170 miljoen boeken uitgeleend door de Nederlandse openbare bibliotheken, in 2012 waren het er nog 85 miljoen, een halvering dus. [bron 1, p. 63 en bron 2]
NRC Handelsblad 01-02-2014, p. 26
Waar Maarten op vrijdag in NRC een getal van 1.500 boekhandels noemt, drukt diezelfde krant een dag later deze grafiek af, waarin het er in 2012 nog rond de 700 zijn. Mij lijkt het dat Maarten het gelijk aan zijn zijde heeft (de Koninklijke Nederlandse Boekverkopersbond had eind 2012 bijna 1.088 leden met 1.502 verkooppunten [bron, p. 17]). Wellicht tellen in de cijfers van de figuur ketens als Bruna en AKO maar één keer mee? Hoe dit ook zij: het aantal boekhandels lijkt aan het afnemen te zijn. De daling stokt tussen 2007 en 2010, precies de periode waarin de boekenverkoop hoogtijdagen beleefde. [bron]
De werkelijkheid achter de cijfers: Den Haag
Achter die laatste cijfers gaat ook een werkelijkheid schuil. Neem Den Haag, waar ik sinds de eeuwwisseling woon. In mijn vroege Haagse jaren waren er aardig wat algemene boekhandels. Favoriet was Houtschild in de Papestraat: een klassieke boekwinkel met een goede collectie literatuur en geschiedenis. De collectie Frans sprong eruit: de liefhebber van actuele én gevestigde Franstalige literatuur hoefde niet verder te kijken. Echt fraai was Buddenbrooks aan het Noordeinde. Donkerhouten kasten met trappen voor de hoogste schappen. Het deed zijn naam eer aan met een goed gesorteerde collectie Duitstalige literatuur waarin het verzameld werk van Thomas Mann altijd aanwezig was. De rest van de collectie deed daar nauwelijks voor onder.
http://www.houtschild.com
Met Houtschild was het een jaar of zes geleden ineens afgelopen. Pogingen de winkel aan geïnteresseerde partijen over te doen, liepen op niets uit. Ongeveer tezelfdertijd verhuisde Buddenbrooks naar een goedkoper pand aan de overzijde en ging de boekhandel met een kunstgalerie combineren. Dat verlengde de doodsstrijd nog even, maar uiteindelijk moest ook deze kwaliteitsboekhandel definitief de deuren sluiten. Een van de eigenaren vertrouwde me toe dat de snelle thuisbezorging van Bol.com ook aan de waarneming van hun trouwe clientèle niet voorbij was gegaan.
Als ik het me goed herinner, had boekhandel Van Stockum toen reeds twee van zijn drie vestigingen gesloten, waaronder een centraal gelegen winkel aan het Noordeinde op kruipafstand van het paleis. En vorig jaar moest Selexyz Verwijs haar prachtige winkel in het hart van de Passage verlaten. Een deel van de boeken en personeel verhuisde naar het nabijgelegen pand van De Slegte en ging onder Polare-vlag verder. In het vrijgekomen pand in de Passage opent Apple in juni een Store à la die aan het Amsterdamse Leidseplein.
Wat resteert er dan? Als Polare definitief dichtgaat, hebben we in het centrum van de Hofstad geen algemene boekhandel meer. Alleen nog specialistische boekhandels (Amerikaanse boeken, Engelstalige boeken, juridische boeken, christelijke boeken, reisboeken en -gidsen). Van Stockums resterende vestiging ligt planologisch gesproken wel heel erg aan de rand van het centrum en dus ‘uit de loop’ (met uitzondering van degenen die via Den Haag Centraal naar de stad komen).
Elders in de stad hebben we dan nog Fabian Paagmans winkel in het Statenkwartier, het expat-hart van de stad. (Je zou verwachten dat je daar nog wat aanbod in andere talen dan het Nederlands en Engels had. Mis. Een verkoopster vertelde me vorig jaar dat ze daarmee waren gestopt. ‘Geen markt meer voor.’) Zowaar nog een hidden gem: Couvée in Benoordenhout, klein maar fijn en zonder eigen website. Boven de deur het wapen van de Oranjes en de aanduiding ‘hofleverancier’. De vraag is hoe lang dat wapen er nog zal hangen; de eigenaresse verzuchtte vorig jaar dat het niet makkelijk was om te overleven. Dan vindt u nog een AKO hier, een Bruna daar en nog een enkele onafhankelijke kantoorboekhandel, enkele studieboekhandels, ramsjboekhandels en (van aanbod uitpuilende) antiquariaten.
Het wegkijken: een déjà vu
Op basis van het bovenstaande ben ik niet geneigd het adagium too big to succeed van Maarten te geloven. Eerst gingen hier de kleine, onafhankelijke winkels op de fles. Nu pas de ketens. Maar terug naar Maartens waarnemingen. Die snijden zeker hout. Nogmaals de vraag niettemin: waarom negeert zijn opiniestuk zo opzichtig de leesklimaatverandering? En dat niet voor het eerst. In 2005 werkte ik bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en was ik medeverantwoordelijk voor het onderzoek naar de tijdbesteding aan het lezen. In de Volkskrant verscheen daarover een kritische opiniebijdrage van Maarten. Zijn stelling: het SCP meet ontwikkelingen in het lezen niet goed en het is dus maar de vraag of er wel echt wel minder wordt gelezen. Als insider kon ik aannemelijk maken dat die ontlezing er echt wel was en dat we daarvoor meerdere indicaties hadden, niet alleen die van het onderzoek naar de tijdbesteding.
Nu, acht jaar later, is zijn argument dat het met de opmars van de e-books niet zo snel gaat als menigeen had verwacht. Inderdaad. Dat verklaart weliswaar niet de teloorgang van Polare, maar kan de daling van 51 naar 41 miljoen verkochte titels in de afgelopen jaren toch moeilijk goedpraten? En de bibliotheken met hun dalende uitleencijfers kun je toch moeilijk als concurrenten van de e-book-verkoop opvoeren. Ze lenen pas sinds januari op grotere schaal e-books uit.
Negen van de tien boeken op Nederlandse e-readers zijn niet zelf aangeschaft
Dan is er nog de verspreiding van e-books via internet en (belangrijker!) usb-sticks en cd-roms. Ook daarover maakt het boekenvak zich opmerkelijk weinig druk. Terwijl iedereen kan zien dat met zo’n gratis cd’tje van de buurman of een tennisvriendin met daarop vijftienduizend titels een investering van 100 euro in een e-reader zich uitbetaalt in jarenlang leesplezier. Zeker in tijden van recessie. Je zou verwachten dat de boekenvakkers zich achter de oren zou krabben, ook gezien de eerdere ervaringen in de muziek- en videobranche. Maar zoals ik tijdens de conferentie De Staat van het Boek in 2012 ervoer: de sense of urgency ontbrak geheel en al. Er waren geen cijfers, ‘dus werd het probleem misschien wel een beetje overschat’. Inmiddels zijn de cijfers er wel: negen van de tien boeken op Nederlandse e-readers zijn niet zelf aangeschaft.
Geen bedrijfstakgegevens: ‘concurrentiegevoelig’
Eerder was me al gebleken dat het proberen betrouwbare gegevens voor onderzoek en statistiek voor het boekenvak te verzamelen gelijkstond aan het trekken aan een dood paard.
http://blogs.telegraph.co.uk/news/tomchiversscience/
Enkele jaren geleden riep de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB) spelers uit uitgeverij, boekhandel, distributie en wetenschap aan tafel. Doel was te bezien of er een overzicht van bedrijfstakgegevens kon worden gemaakt, zoals men dat in Duitsland jaarlijks doet(‘Buch und Buchhandel in Zahlen‘) en zoals het begin jaren negentig in Nederland ook is gebeurd). Op basis daarvan zou dan richting politiek en beleid een degelijker verhaal kunnen worden gebracht. Goed idee, zeiden het Centraal Boekhuis en ECI, maar probeer het zonder onze cijfers. Die zijn concurrentiegevoelig, dus bedrijfsgeheim. Datzelfde CB zet nu om bedrijfseconomische redenen Polare voor het blok. Postcodeloterij-eigenaar Novamedia maakte onlangs bekend met ECI in afgeslankte vorm (30 van de 200 arbeidsplaatsen) een doorstart te gaan maken als ‘bloeiende boekenclub met webshop’.
Schrijvers: Neêrlands hoop in bange dagen?
Gelukkig zijn anderen wel bereid om de kat de bel aan te binden. Het zijn voornamelijk schrijvers. Sommigen voerden in het eerste februariweekend in diverse steden actie voor de gesloten deuren van Polare-boekhandels, onder andere in Den Bosch en Leiden. Auteur Christiaan Weijts beschreef in NRC Next van 3 februari een recent publicitair tripje van onder meer zijn uitgeverij. Onbedoeld werden die dag de problemen van het boekenvak voor alle deelnemers pijnlijk duidelijk [paywall]. Ook signaleert hij terecht dat er weliswaar veel meer dan vroeger van schermen wordt gelezen, maar dat dat het soort lezen is waar (in mijn woorden) schrijvers en uitgevers blij noch rijk van worden. Marcel van Driel komt tot een min of meer gelijkluidende diagnose.
Blijven we wegkijken, dan doen we dat vooral ten koste van de komende generaties
Hopelijk lukt het hen om het boekenvak te mobiliseren vanuit het inzicht dat er een groot gezamenlijk belang in het geding is. En nee, dat is niet de vaste boekenprijs. Dat is hooguit een middel, waarvan nog altijd – nota bene bij gebrek aan degelijke branchegegevens – niet vaststaat dat het ook werkt. Een middel, geen doel. Dat doel is het tegengaan van de leesklimaatverandering. Het belang van lezen voor de individuele ontwikkeling, en mutatis mutandis voor de samenleving als geheel, is nu wel stevig genoeg onderbouwd. Blijven we wegkijken van wat er aan de hand is, dan doen we dat ten koste van onszelf, maar vooral van de komende generaties.
Bewerkingsgeschiedenis
- 4 februari 2014: Zin toegevoegd (“Ook signaleert hij .. rijk van worden.”). Figuur daling boekhandels uit NRC toegevoegd. Tussenkop “Schrijvers: Neêrlands hoop in bange dagen?” toegevoegd.
Posted by Frank Huysmans on 4 februari 2014 | Posted in beleid, onderzoek, opinie, vakpublicaties, WareKennis | Tagged boeken, boekenvak, e-books, informatiesamenleving, leesbevordering, lezen, openbare bibliotheken, piraterij, trends
|
In het Concertgebouw in Amsterdam is op 9 december de Cultuurindex Nederland gepresenteerd. De index beoogt geregeld – de bedoeling is vooralsnog elke twee jaar, maar mogelijk ook tussentijds – de polsslag van het culturele veld weer te geven. De Amsterdamse Boekmanstichting, een door het Rijk gefinancierde instelling, heeft onderzoekers en zo’n beetje alle beschikbare trendcijfers bijeengebracht. Ze zijn handzaam samengevat in het boek De Staat van Cultuur, tevens nummer 97 van het tijdschrift Boekman. Het is mede uitgegeven door het Sociaal en Cultureel Planbureau dat veel cijfers en onderzoekscapaciteit leverde. De totstandkoming van de Cultuurindex werd overigens vrijwel geheel gefinancierd door particuliere fondsen: Prins Bernhard Cultuur Fonds, SNS Reaal Fonds en VSB-Fonds.
Pijlers
De cultuurindex is gebouwd op vier pijlers:
- capaciteit, met als kernindicatoren organisaties, infrastructuur, en werkgelegenheid & opleiding
- participatie, met als kernindicatoren bezoek, beoefening en consumptie cultuurgoederen
- geldstromen, met als kernindicatoren inkomsten (excl. overheidsbijdragen), overheidsbijdragen en omzetten
- concurrentiekracht, met als kernindicatoren concurrentie nationaal en concurrentie internationaal
Deze vier dimensies zijn voor de jaren 2005, 2007, 2009 en 2011 uitgerekend, wat leidt tot onderstaande figuur.
http://www.boekman.nl/sites/default/files/cin2013.pdf, 09-12-2013
En daar begint meteen het grote betekenisgeven. Want de conclusie die zich uit de figuur opdringt is dat er sinds 2007 een kloof tussen capaciteit en de participatie aan het ontstaan is. Wijst dat niet op overcapaciteit? En hoe kan het dat de capaciteit na 2011 zo hard groeit, terwijl de geldstromen dalen? Moet er dan eigenlijk nog wel belastinggeld bij?
Terechte kritische vragen, die als sneeuw voor de zon verdwijnen als je in de onderliggende trendcijfers duikt. Het blijkt dan dat de sterke groei in capaciteit vooral wordt veroorzaakt door het onderdeel arbeidsmarkt. En de groei in die ‘arbeidsmarkt’ komt vooral op het conto van de sterk toegenomen aantallen vrijwilligers in respectievelijk de musea en de podiumkunsten.
Bedrieglijke eenvoud
De overheersende teneur in de reacties was ‘goed dat de index er is, maar laten we het cultuurbeleid er niet te sterk aan ophangen’. Verstandig, want zonder de context te kennen van wat er achter de cijfers schuilgaat, heeft de index betrekkelijk weinig waarde. Vanuit de zaal werd bijvoorbeeld opgemerkt dat achter de participatie-index nog maar bar weinig digitale consumptie schuilgaat.
Marielle Hendriks, Henk Vinken en Andries van den Broek (vlnr)
De onderzoekers riposteerden die kritiek met een verwijzing naar het (nog) ontbreken van trendcijfers op dat terrein. Alles goed en wel, maar je moet dit wel weten wil je de index op waarde kunnen schatten.
Ook moet je je terdege bewust zijn van de willekeur van 2005 als beginjaar. Vaak blijkt dat trends over een zo korte termijn van zes jaar (2005-2011) ‘verdampen’ wanneer de trends naar iets verder terug in de tijd worden doorgetrokken. Bovendien ligt het eindjaar 2011 bij publicatie van de index al twee jaar terug in de tijd. Daar kunnen de onderzoekers uiteraard evenmin iets aan doen, aangewezen op onderzoek van anderen als ze zijn. Het weerhield een econoom van ABN Amro er niet van om de index alvast naar 2013 door te trekken. Waarbij zij aangetekend dat hij de fundamenten onder zijn schattingen niet blootgeeft (zoals Boekman en SCP wel voorbeeldig doen) en het stukje tekst, kennelijk in haast geproduceerd, door fouten wordt ontsierd. We moeten maar geloven dat de schattingen zelf geen fouten bevatten.
Zonder de context te kennen van wat er achter de cijfers schuilgaat, heeft de index betrekkelijk weinig waarde
Indexen hebben de charme van de eenvoud, maar die eenvoud kan zo bedrieglijk zijn dat het debat over de noodzaak van overheidssteun voor de culturele sector erdoor wordt gekaapt. Goed daarom dat de Boekmanstichting en SCP de indexcijfers hebben laten ‘contextualiseren’ door kenners die er beknopte interpretaties bij geven. We ontkomen er dus toch niet aan om het boekwerk goed door te nemen.
Maatschappelijke meerwaarde
Een ander punt van aandacht, benadrukt door econoom Arnoud Boot en minister Jet Bussemaker, is dat de cultuurindex nog maar weinig zegt over de maatschappelijke meerwaarde van cultuur. Wat draagt de cultuursector bij aan maatschappelijke doelen zoals educatie, sociale samenhang, economische groei en persoonlijke verrijking?
Minister Jet Bussemaker
Het is een onderwerp dat de Boekmanstichting al in het vizier heeft, getuige een eerdere bijeenkomst die ze organiseerde.
Hier wreekt zich het gegeven dat zulke maatschappelijke bijdragen veel moeilijker meetbaar zijn (niet voor niets is er in de openbare bibliotheeksector een methodologisch onderzoeksproject aan gewijd). Zolang die gegevens er niet zijn, mag het cultuurdebat niet versmallen tot het wél meetbare deel, onderstreepte de minister voor de zekerheid nog maar eens. Waarna de toehoorders, gewaarschuwd en dus voor twee tellend, vanuit de toch al volle concertzaal naar de wandelgangen uitstroomden waar in de cultuursector capaciteit, participatie, geldstromen en concurrentie altijd samenkomen: de borrel.
Bewerkingsgeschiedenis:
- 11-12-13: Kleine tekstuele wijzigingen en aanvullingen.
- 11-12-13: Link naar tekst op site ABN Amro bleek dood; doorverwijzing verwijderd. Toegevoegd dat totstandkoming Cultuurindex door particuliere fondsen is gefinancierd (reactie Cas Smithuijsen).
Posted by Frank Huysmans on 10 december 2013 | Posted in beleid, onderzoek, opinie, vakpublicaties, WareKennis | Tagged cultuurbeleid, cultuurdeelname, index, maatschappelijke meerwaarde, trends
|
Op 7 oktober 2013 publiceerde de International Telecommunications Union (ITU) het rapport Measuring the Information Society 2013. De ITU is een organisatie van de Verenigde Naties die de standaardisering en verspreiding van informatie- en communicatietechnologie in de wereld bevordert. ‘Committed to connecting the world’ is haar motto.
Door het rapport scrollend trok bovenstaande grafiek meteen mijn aandacht. Wat laat die zien? De suggestie is dat er een sterk verband bestaat tussen iets op de horizontale as en iets anders op de verticale. De afkortingen op de assen verhinderen een snelle interpretatie.
Om met de verticale as te beginnen: in het rapport wordt de ICT Development Index (IDI) gepresenteerd en verantwoord. Die index is gebaseerd op een aantal indicatoren die gezamenlijk uitdrukking geven aan de mate waarin een land een informatiesamenleving genoemd kan worden. Ze zitten in drie ‘mandjes’:
- ict-toegang: beschikken mensen over de apparaten en de aansluitingen om van ict gebruik te kunnen maken? Indicatoren zijn vaste en mobiele telefoonaansluitingen;
- ict-vaardigheden: zijn mensen slim en handig genoeg om met de apparaten en aansluitingen waarover ze kunnen beschikken om te gaan? Bij gebrek aan vergelijkbare cijfers over zulke vaardigheden grijpt men terug op indicatoren voor onderwijsparticipatie en alfabetisering;
- ict-gebruik: in hoeverre maken ze ook daadwerkelijk gebruik als ze over toegang en vaardigheden beschikken?
Het is een logisch opgebouwd rijtje: eerst moet je toegang hebben, dan moet je ermee om kunnen gaan, en dan pas kun je er ook (goed) gebruik van maken. De ITU maakt er wel een beetje een rommeltje van. Ze voert vaste en mobiele telefoonaansluitingen terecht op onder uitrusting en toegang, maar schaart vaste en mobiele breedbandaansluitingen onder gebruik. En gebruik wordt vóór vaardigheden toegelicht. Hoe dit ook zij, de indicatoren belanden in een mandje en na weging – sommige dingen vindt men belangrijker dan andere – krijgt elk land een score op de IDI. Dat cijfer kan variëren tussen 1 (hobbelt hopeloos achteraan) tot 10 (informatiesamenleving par excellence). Een infographic geeft de voorlopers, achterblijvers en snelset stijgers weer.
Dan de horizontale as. GNI per capita betekent: bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. Het is wat een land in een jaar bij elkaar verdient omgerekend naar een gemiddelde per inwoner. Een maat dus voor wat Jan met de pet (ook de economisch inactieve Jannen, zoals kinderen en gepensioneerden) per jaar te besteden heeft. Het wordt uitgedrukt in PPP$, wat staat voor purchasing power parity in internationale dollars. Wat houdt deze koopkrachtpariteit in? Je leest geregeld in de krant dat op het platteland wonende Indiërs rond moeten komen van nog geen US-dollar per dag. Daarbij wordt meestal niet vermeld dat je op dat platteland voor een dollar doorgaans veel meer kunt kopen dan langs een highway in Tennessee. De PPP$ corrigeert hiervoor, zodat een vergelijking tussen inwoners van landen zinvoller wordt. De niet werkelijk bestaande internationale dollar heeft dezelfde koopkracht als een Amerikaanse dollar in de VS. Dan nog zijn de verschillen enorm groot. Om een indruk te geven: een Liberiaan moest het in 2011 met 550 PPP-dollars zien te rooien. De gemiddelde Nederlander had in 2012 43.150 van deze dollars te besteden. Hij had dus ruim 75 keer zoveel koopkracht als de Liberiaan, terwijl een Pool het met iets minder dan de helft van de Nederlandse koopkracht moest doen. (Het is dus veel aantrekkelijker voor een Liberiaan om naar Polen te emigreren dan voor een Pool om naar hier te komen, maar dat terzijde.)
Het is dus zeker geen uitgemaakte zaak dat investeren in ict in ontwikkelingslanden automatisch leidt tot economische groei. Hoewel veel internationale ontwikkelingsorganisaties daarin geloven, kunnen daar wel wat vraagtekens bij worden gezet
Terug naar de grafiek. Nu we weten waar de assen naar verwijzen, zien we dat er een sterk verband is tussen de koopkracht in een land en de mate waarin inwoners over een goede informatie-infrastructuur beschikken. Oftewel: in hoeverre het land volgens de ITU een informatiesamenleving genoemd kan worden. De kromme lijn – zo te zien een parabool – geeft aan dat de winst vooral te behalen valt aan de arme kant van het spectrum. Een stijging van het gemiddelde inkomen van nul naar tienduizend PPP-dollars levert meer ‘informatieontwikkelingswinst’ op voor een land dan een toename van veertig- naar vijftigduizend. Sterker nog: voorbij onze ruim veertigduizend PPP-dollar per Nederlands hoofd is het met de groei wel gedaan. De echt rijke olie- en banklanden (onder wie in Europa Luxemburg, Zwitserland en Noorwegen) doen het niet beter dan wij, al suggereert de lijn nog een stijging.
In één plaatje wordt duidelijk waarom een VN-organisatie als de ITU een rapport als dit de wereld in stuurt. Als informatie de grondstof is van de economie in de eenentwintigste eeuw, dan is de toegang tot die hulpbron bar oneerlijk verdeeld in de wereld. De lijn door de punten verbeeldt een ijzeren wetmatigheid. De toevoeging ‘R2 = 0,8848’ onderstreept dat nog eens. Voor de niet in de verklarende statistiek ingewijden onder u een toelichting – en een relativering.
De lijn is een zogenaamde regressielijn. In de regressie-analyse wordt een kenmerk teruggevoerd (‘geregresseerd’) op een andere. De aanname is dat de ‘afhankelijke’ variabele verklaard kan worden door een andere, ‘onafhankelijke’ variabele. Met wat rekenwerk is een wiskundige vergelijking te schatten die zo dicht mogelijk bij alle punten in de grafiek ligt. Hoe dichter de punten bij de lijn, hoe beter de vergelijking de werkelijkheid afbeeldt en hoe groter de ‘verklaarde variantie’ in het te verklaren kenmerk. In de figuur wordt enkele landen benoemd die juist wat verder van de lijn af liggen. Je boven de lijn bevinden betekent hier dat je het boven verwachting goed doet. Zuid-Korea, Estland (de bakermat van Skype) en Moldavië bevinden zich in deze ‘relatieve voorhoede’. Onder de lijn bevinden zich de welvarende Afrikaanse landen Angola, Gabon en Botswana, en een heel stuk hoger op de welvaartsschaal de Verenigde Arabische Emiraten en Brunei. Die doen het minder goed dan op basis van de vergelijking verwacht mocht worden. De sjeik en de sultan hebben dus nog wat werk te verrichten. Nederland is overigens het eerste puntje dat je tegenkomt als je van de Emiraten naar links gaat. Het ligt tegen de lijn aan, aan de bovenkant.
Is de positie op de informatie-en-communicatie-technologie-ontwikkelingsindex (IDI bekt lekkerder, toegegeven) dus voor bijna 90 procent een platte kwestie van geld? Daarop valt wel wat af te dingen. Op de eerste plaats doet het plaatje het voorkomen alsof van alle landen betrouwbare gegevens voorhanden zijn over het aantal internetaansluitingen en dergelijke. Dat was lang niet altijd het geval. Waar deze data niet beschikbaar waren, heeft de ITU gegevens ‘geïmputeerd’: statistisch jargon voor ‘verzonnen’. Dat verzinnen is uiteraard wel met beleid gebeurd. Als er een waarde ontbrak voor een land, is men op andere kenmerken naar vergelijkbare landen gaan zoeken. De gemiddelde waarde van die landen op de ontbrekende waarde is vervolgens in het lege vakje geplaatst. Deze manier van bijschatten stuurt de verzonnen punten naar de lijn in het midden. Dat maakt dat de verklaarde variantie wat kunstmatig hoog uitvalt.
De tweede relativering is dat niet alleen de positie op de index afhankelijk is van de koopkracht, maar dat het omgekeerde ook heel goed het geval kan zijn. Als het waar is dat informatie de grondstof is van de hedendaagse ‘kenniseconomie’, kan de welvaart op zijn beurt afhangen van ict-toegang, -vaardigheden en -gebruik. Geld bevordert de ict-adoptie, maar die doet op haar beurt het geld weer groeien. We zagen dat in de ict-vaardigheden opleidingsindicatoren verstopt zitten. En een goed geschoolde bevolking is voor het geglobaliseerde bedrijfsleven een asset, een reden om er een kantoor te openen, wat de werkgelegenheid opstuwt en het nationaal inkomen doet groeien. Er zit met andere woorden ‘reverse causaliteit’ (excusez le jargon) in het verklaringsmodel. Daar is wel een mouw aan te passen, maar dan wordt het statistisch een stuk gecompliceerder dan in de grafiek kan worden uitgebeeld.
Ook is het heel goed denkbaar dat er achterliggende variabelen zijn die zowel welvaart als ict-ontwikkeling verklaren. Denk aan politiek-historische en geografische verschillen tussen landen. Het is dus zeker geen uitgemaakte zaak dat investeren in ict in ontwikkelingslanden automatisch leidt tot economische groei. Hoewel veel internationale ontwikkelingsorganisaties daarin geloven, kunnen daar wel wat vraagtekens bij worden gezet.
Hoe dan ook valt niet te ontkennen dat er een sterke samenhang bestaat tussen nationaal inkomen en ict-ontwikkeling. Welke praktische betekenis daar nu aan kan worden gehecht is er niet uit af te leiden, vanwege de onduidelijkheid over oorzaak en gevolg. Maar dat toegang tot informatie op welke manier dan ook gekoppeld is aan economische welvaart – die kennis mag uit de grafiek wel worden gehaald.
Posted by Frank Huysmans on 15 oktober 2013 | Posted in onderwijs, onderzoek, WareKennis | Tagged ict, informatie, informatie in beeld, informatiesamenleving
|