“Sisyphus was here, ’06” by Bec Plumbe, 2006 (Flickr, CC BY 2.0)
Gordiaanse knoop. Sisyfusarbeid. Kwadratuur van de cirkel. Al in de oudheid ontbrak het niet aan uitdrukkingen voor (schier) onmogelijke opdrachten. Er zouden er nog vele volgen. De zeven koppen van de draak er in één keer afhakken. Water naar de zee dragen. Een speld in een hooiberg zoeken. Van Duitsers winnen met voetbal (volgens Gary Lineker). Of van Italianen (“Je kunt niet van ze winnen. Je kunt wel van ze verliezen” – Cruijff).
Tijdens mijn studie communicatiewetenschap kwam er nog een bij: het Nederlandse omroepbestel uitleggen aan een buitenlander. We hadden nog A-, B- en C-omroepen en het ‘volledig programmavoorschrift’, en aan het bezitten van aandelen in commerciële omroepen én kranten waren strikte grenzen gesteld.
Anno 2021 is de omroep een stuk overzichtelijker. Gelukkig hebben we de politiek nog. Politicologen hebben onlangs voorgerekend dat je met de zeventien partijen in de huidige Tweede Kamer 64.605 mogelijke meerderheidscoalities kunt smeden.[1] (Dat is inclusief de coalitie van alle partijen, of die waarin Sylvana Simons in haar eentje de oppositie vormt. Die gaan er niet komen, maar mogelijk zijn ze wel.) Onder die mogelijke meerderheden zijn er 2.016 die een minderheid van de kiezers vertegenwoordigen. Een eventuele voortzetting van Rutte-III met VVD, D66, CDA en CU is er zo een: 78 zetels voor 49,76 procent van de stemmen. Sterker: van 1977-1981, 2010-2012 en 2017-2020 – ja, ook onder Rutte-III – zijn we geregeerd door de wil van de minderheid.
Leg maar eens uit aan een Chileen of Chinees hoe ons openbarebibliotheekbestel eruitziet.
Maar eerlijk is eerlijk: omroep en politiek kunnen niet in de schaduw staan van het Nederlandse openbarebibliotheekbestel. Leg maar eens uit aan een Chileen of Chinees dat er een beleidskolom is en een uitvoeringskolom, beide bestaand uit organisaties op landelijk, regionaal respectievelijk (boven)lokaal niveau. En dat die partijen al polderend een Convenanthebben gesloten voor de duur van drie jaar, waarin ze hebben beloofd binnen drie maanden een Netwerkagenda op te stellen. Waarin ze hebben verklaard één IT-systeem te gaan gebruiken, terwijl binnen die drie maanden al duidelijk was dat het er niet ging komen. Dat de uitleen van papieren boeken wordt betaald door de gemeenten en die van digitale boeken door het Rijk. Dat er tijdens de coronapandemie veel minder papieren boeken zijn uitgeleend en veel meer digitale boeken, dat het Rijk dus veel meer geld kwijt was aan leenvergoedingen en de gemeenten veel minder, en dat er deze zomer dus geen Vakantiebieb komt omdat het budget van het Rijk al is uitgeput.[2]
Wacht even… Was in het Convenant niet afgesproken dat ‘bibliotheken een extra impuls geven aan lees- en taalstimulering’? Jawel, maar de ‘uitwerking van de financiële bijdragen’ komt nog in de Netwerkagenda te staan, evenals ‘hoe het netwerk gezamenlijk verantwoordelijkheid en regie neemt om de ambities effectief te realiseren’. En die Agenda is er na zes maanden nog niet.[3] Want in een netwerk effectief een agenda realiseren is, tja, sisyfusarbeid.
Noten [1] Daags voor deze IP verscheen werd bekend dat drie van de acht Kamerleden van Forum voor Democratie uit die fractie zouden stappen en hun eigen fractie zouden gaan beginnen, waarmee het aantal partijen in de Tweede Kamer op achttien komt. Hoeveel meerderheidscoalities er nu theoretisch mogelijk zijn, is mij nog niet bekend – het zal ook aardig wat rekentijd vergen – maar het zal ongeveer twee keer zo groot zijn, ongeveer honderddertigduizend… [2] Op 29 mei 2021 maakte de Koninklijke Bibliotheek bekend dat er, om het wegvallen van de Vakantiebieb op te vangen, een zomeractie komt voor kinderen en jongeren (0-18 jaar). Waar de ‘reguliere’ online (jeugd)bibliotheek normaal alleen toegankelijk is voor leden, kunnen van 1 juli t/m 31 augustus 2021 ook niet-leden inloggen en maximaal 10 e-books en 10 luisterboeken lenen. Zij kunnen daarbij een keuze maken uit de gehele online jeugdcollectie (in de Vakantiebieb was de keuze beperkt tot zo’n dertig titels). Op 15 juni 2021 werd bekendgemaakt dat de zomeractie Boek ’n Trip gaat heten. Voor vijf leeftijdsgroepen apart komt er een lijstje met titelsuggesties. [3]De Netwerkagenda is op 18 juni 2021 gepubliceerd nadat op 4 februari 2021 de eerste conceptversie binnen het netwerk was gedeeld (p.5). Hoe de door de minister van OCW toegezegde 3 miljoen euro “ter realisatie van de in het convenant gemaakte afspraken” en de aanvullende middelen van provincies en gemeenten over de drie maatschappelijke opgaven – zie sectie 5 van het Convenant – worden verdeeld, is nog onduidelijk: “In de agenda ontbreekt gedetailleerde informatie over financiering of uitvoeringsafspraken. Deze afspraken zullen in de loop van 2021 per opgave of uitdaging tot stand komen” (p.6).
Deze week heeft Nederland honderd jaar bibliotheekbeleid. Of preciezer: Rijks bibliotheekbeleid. Op 9 maart 1921 werden de Voorwaarden betreffende de subsidieering van Rijkswege van Openbare Leeszalen en Bibliotheken ‘goedgevonden’ door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dr. Johannes Theodoor de Visser. Deze voormalige hervormde predikant speelde als prominent Kamerlid van de Christelijk-Historische Unie vanaf 1908 een cruciale en tot dusver wat onderbelichte rol als wegbereider van het landelijke bibliotheekbeleid. In het eerste deel van dit verhaal belicht ik de meest in het oog springende verschillen tussen de openbare leeszaal van 1921 en die van een eeuw later. In het tweede deel ga ik in op de parlementaire voorgeschiedenis. Hierin laat ik zien hoe De Visser, publiekelijk én achter de schermen opererend, scherp stelling nemend maar het compromis niet schuwend, de politieke doorbraak wist te forceren die nodig was om de openbare leeszalen vast in de samenleving te verankeren.
Deel 1: Een eeuw van verschillen (1921-2021)
De tekst van de ‘Rijkssubsidievoorwaarden 1921’ zoals ze al snel werden genoemd, afgekort R.S.V. ’21 (met puntjes!) laat zien welke voorwaarden er aan het toekennen van Rijkssubsidie werden gesteld. Het belangrijkste criterium was dat de Openbare Leeszalen en Bibliotheken (kortweg O.L.B.’s) al gemeentelijke en/of provinciale subsidie moesten ontvangen voor er sprake kon zijn van additionele Rijksgelden. In gemeenten met tussen de vijf- en veertigduizend inwoners ontving de O.L.B. méér subsidie van het Rijk dan van de gemeente. Vanaf veertigduizend inwoners werd de Rijksbijdrage kleiner dan de gemeentelijke. Het landelijke beleid beoogde dus vooral het bibliotheekwerk in de kleinere gemeenten te versterken.
Aan O.L.B.’s in gemeenten met minder dan vijfduizend inwoners werd geen Rijkssubsidie verstrekt. Van een leeszaal op die schaal kon niet worden verwacht dat die aan de overige subsidievoorwaarden kon voldoen. Voor de lectuurvoorziening in die gemeenten zorgde de kort daarvoor opgerichte Centrale Vereeniging voor Reizende Bibliotheken, die ook Rijkssubsidie ging ontvangen.
Schriftelijke toestemming
Uit de tekst komen andere in het oog springende verschillen met de openbare bibliotheken van vandaag de dag goed naar voren. Toegang tot de leeszalen had je pas vanaf achttien jaar. Aan personen beneden de achttien kon toegang “worden vergund, mits met schriftelijke toestemming hunner ouders, voogden of verzorgers”. Bibliotheekwerk voor de jeugd stond nog in de kinderschoenen (!) en zou pas na de Tweede Wereldoorlog volwassen worden, hoewel een aantal bibliothecaressen zich er in de jaren 1920 en ’30 al sterk voor maakte.
Voor fictie van lager allooi ging men maar naar een zogenaamde winkelbibliotheek: een boekhandel waar boeken niet alleen werden verkocht maar ook tegen betaling uitgeleend. Dat kon de sigarenwinkel op de hoek zijn die populaire romannetjes verkocht – en onder de toonbank de gewilde ‘vieze boekjes’.
Naast algemene openbare leeszalen en bibliotheken was er ook subsidie voor Rooms-Katholieke tegenhangers. Inderdaad: Rooms-Katholieke Openbare Leeszalen en Bibliotheken (R.K.O.L.B.’s). Katholiek én openbaar? Dat klinkt als een interne tegenstrijdigheid en dat was het in feite ook. Net als in het onderwijs konden ook leeszalen op levensbeschouwelijke grondslag voor Rijkssubsidie in aanmerking komen. Aanvankelijk alleen in de overwegend katholieke regio’s, later ook in de protestants-christelijke gebieden. De vele geloofsrichtingen in hun gelederen maakten het voor protestanten lastiger dan voor katholieken (eensgezind de pauselijke lijn volgend) om binnen een gemeente een kritieke massa aan eensgezinde geloofsgenoten te mobiliseren. Eenmaal opgericht waren katholieke en christelijke O.L.B.’s ook voor niet- of andersgelovigen toegankelijk. Daarin kwam hun ‘openbare’ karakter tot uitdrukking. Niet in hun collecties – die droegen een duidelijk levensbeschouwelijk stempel en waren derhalve niet echt ‘openbaar’. De besturen dienden wel, zoveel als plaatselijk mogelijk was, leden uit alle ideologische en levensbeschouwelijke richtingen te bevatten. En de zondagsrust moest iedereen zijn vergund. Ook de bibliothecarissen van de ‘algemene’ openbare leeszalen hadden recht op een vrije zondagochtend.
De Centrale Vereeniging
Op het voldoen aan de voorwaarden voor Rijkssubsidie zag een inspecteur namens de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken (de C.V.O.L.B. of kortweg ‘C.V.’) toe. Tot zijn overlijden in 1944 bekleedde de strenge en gevreesde dr. P.C. Molhuysen, directeur van de Koninklijke Bibliotheek van 1921 tot 1937, deze positie. Door slim lobbywerk (zie verderop in dit artikel) hadden de bestuurders van de C.V. in de aanloop naar deze regeling het Rijk zover te krijgen om hun vereniging een spilfunctie te geven in de subsidiëring. Want naast de inspectie kreeg de C.V. het voor het zeggen bij het toekennen van vakdiploma’s. Directeuren en ‘bekleders van een verantwoordelijke hoofdrang’ in grotere O.L.B.’s (MT-leden zouden we nu zeggen) dienden het diploma van de door de C.V. georganiseerde opleiding te hebben behaald. Secretaris van het bestuur Henri E. Greve, in 1906 aan de Universiteit van Amsterdam op de openbare leeszaal gepromoveerd en vanaf 1919 directeur van de Haagse openbare leeszaal, was de man bij wie de aspirant-bibliothecarissen in de leer gingen.
Een diploma-vereiste is er in de bibliotheeksector al lang niet meer, in tegenstelling tot veel andere landen. Voor overheidsarchieven is een soortgelijke eis er nog wel. In het voorstel voor de nieuwe Archiefwet lijkt die bepaling niet meer terug te keren.
“…verzoekt de regering, zich in te spannen voor het behoud van bibliotheken in kleine gemeenten en om bij de aangekondigde midterm review over de positie van bibliotheken een plan voor te leggen om de ambitie ‘iedereen heeft toegang tot de bibliotheek’ nader vorm te geven,
en gaat over tot de orde van de dag.”
U las de laatste zin van de motie-Asscher c.s. (TK 2017-2018 34 775 VIII Nr. 27 – laat het op uw onderarm tatoeëren). Deze werd op 21 november jl. met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Niemand tegen, nul onthoudingen. Hoewel de zin stilistisch niet echt fraai te noemen is. Die komma na ‘regering’ is overbodig. Die is er waarschijnlijk neergezet om het woordje ‘om’ op die plaats te vermijden. Des te vreemder is het dat datzelfde woordje dertien woorden verderop toch opduikt en ook daar heel goed gemist kan worden.
Los van dat alles is deze motie er een voor de bühne. Zich inspannen. Een plan voorleggen. De goede verstaander snapt meteen dat de regering evenveel invloed heeft op het open houden van bibliotheken als het ministerie van Infrastructuur op de waterstanden. Bovendien “constateren” onze honderdvijftig volksvertegenwoordigers “dat steeds meer bibliotheken in kleine gemeenten sluiten”.
Nu heeft eenieder recht op zijn eigen werkelijkheid. Maar wat zeg je met dat ‘steeds meer’ nu eigenlijk? Heb je het over een constante toename van het aantal gesloten bibliotheken? Of beweer je dat het tempo waarin bibliotheken gesloten worden toeneemt? Dat maakt nogal wat uit.
De regering heeft evenveel invloed op het open houden van bibliotheken als het ministerie van Infrastructuur op de waterstanden.
De Kamerleden hadden ook even de “aangekondigde midterm review” uit de motie kunnen afwachten. Dan hadden ze gezien dat de kaalslag in de periode 2010-2015 tot stilstand is gekomen. Bovendien zijn er in dezelfde periode honderden Bibliotheken op school geopend. In aardig wat gemeenten was dit de strategie om kinderen te behoeden voor de sluiting van hoofd- en wijkvestigingen. Of je dat nu een goede of een slechte ontwikkeling vindt, de bibliotheken zijn er ondanks alles in geslaagd om boeken dicht bij de kinderen te houden. En dan hebben we het nog niet gehad over de landelijke digitale bibliotheek, de eveneens digitale Vakantiebieb, en de gestegen populariteit van de bibliotheken als studieplek.
Het echte probleem – ik blijf erop hameren – zijn niet de gebouwen en collecties. Het zijn de mensen. Het aantal gekwalificeerde bibliothecarissen is in vijf jaar tijd met een kwart gedaald. Onderzoekers stellen keer op keer vast hoe belangrijk professionele begeleiding bij het zoeken van leesboeken en het bevorderen van informatievaardigheid is.
Unanieme Kamer: mooi. Bibliotheken behouden: fantastisch. Maar laat de volgende motie alsjeblieft gaan over een masterplan voor het aanstellen van (school)bibliothecarissen. En dan snel over tot de orde van de dag: het in de praktijk brengen van dat plan.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid