De keukentrap aan de achterzijde van het Bungehuis. Bron: spunk.nl
Hét beeld van de protesten aan de Universiteit van Amsterdam in het afgelopen collegejaar is voor mij dat van de keukentrap. Die stond als een Fremdkörper aan de achterzijde van het Bungehuis. De voordeur aan de Spuistraat was dicht gebarricadeerd, maar aan het Singel kon op twee meter boven de kade een raam open. Twee bibliothecarissen klommen via die trap naar binnen om eens te bekijken hoe de bibliotheek erbij lag. Sommige bezetters hadden er geslapen. Verder viel de ‘schade’ erg mee. Een bibliotheek mol je niet.
Studenten en medewerkers van de faculteit geesteswetenschappen, later ook van andere faculteiten, protesteerden tegen – in de kern – de teloorgang van de idee van de universiteit. Wat die idee is? Denk aan ‘universeel’, van alle markten thuis. Een brede opleiding waarin niet alleen vakkennis aan bod komt. De universiteitsstudent gaat mee op reis langs alle domeinen des levens: intellectuele, ethische, logische, artistieke. Opdat deze bestuurders in spe al die aspecten betrekken in hun toekomstige afwegingen.
Ironisch genoeg waren het nou net bestuurders tegen wie de protesten zich richtten. Die waren volgens de bezetters te druk met het managen van de eigen organisatie en hielpen daarmee paradoxaal genoeg de universiteit-als-idee om zeep. En ze hadden een punt: als studies worden opgedoekt zodra de universitaire vastgoedportefeuille in waarde daalt, is er iets goed mis.
Organisaties raken na verloop van tijd datgene kwijt waarvoor ze waren opgericht.
Het is bijna een wetmatigheid: organisaties raken na verloop van tijd datgene kwijt waarvoor ze waren opgericht. De aandacht richt zich op het voortbestaan en het beheersen van de interne dynamiek. Op een dag is er een lief-en-leed-potje voor het personeel. En wordt er vergaderd zonder dat de deelnemers kunnen uitleggen waarom. Bezuinigingen worden waargenomen als een doelgerichte aanval op de eigen club. Logisch, geen enkele directeur of bestuurder zet graag mensen op straat, laat staan dat hij of zij degene wil worden die de tent moet opdoeken.
Je ziet het ook bij de bibliotheken en provinciale serviceorganisaties, honderdzeventig in getal. Evenzovele directeur-bestuurders leggen verantwoording af aan hun raden van toezicht of bestuur en gemeenten of provincies. Niet aan elkaar of aan de burger om wie het eigenlijk gaat. Dat diens behoeften veranderen en dat de afstemming van aanbod op vraag zo langzaamaan begint te wringen, valt niet op zolang toezichthouders en subsidiegevers de directeur er niet op afrekenen.
Als het, zoals nu, hommeles is over de e-book-uitleen tussen ministerie en KB enerzijds, en de bibliotheken en VOB anderzijds, hoop ik maar dat men het eigen organisatiebelang vlug opzij kan zetten. En dat de ingevlogen ‘verkenners’ de meute ervan kunnen doordringen dat die microbelangetjes er niet toe doen. Tip: jaag die bestuurders op een wankele, twee meter hoge, ontregelende keukentrap. En laat ze eens van buiten naar binnen kijken hoe hun bibliotheek er eigenlijk bij ligt.
Deze column verscheen in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 7, oktober 2015.
Aan de telefoon was de voorzitter van het curatorium van de nieuw in te stellen bijzondere leerstoel bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Met vrolijke stem: ‘We gaan je voordragen hoor!’ Zo werd ik tien jaar geleden als nog jonge doctor tot mijn eigen verrassing de academische volwassenheid in gekatapulteerd. In een vakgebied waarin ik zelf niet had gestudeerd, ook omdat het in Nederland allesbehalve prominent aanwezig was.
De bibliotheekwetenschap, internationaal bekend onder de naam Library and Information Science (LIS), mag met recht een eclectisch vakgebied heten. Ze omvat theorieën over wat informatie ‘is’, oftewel hoe je informatie kunt begrijpen en beschrijven. Vervolgens zijn er de deels theoretische, deels praktische benaderingen in het classificeren, ordenen en ontsluiten van documenten – boeken, artikelen, muziek- en archiefstukken en wat dies meer zij. Bovendien is het alfa, bèta én gamma: bibliotheekgeschiedenis, information retrieval, gebruiksonderzoek. En veel, heel veel reflectie op de bibliotheek- en documentatiepraktijk: hoe ondersteun je leerlingen het beste in het schoolbibliotheekwerk? Hoe houd je collecties bij de tijd? Hoe conserveer je boeken uit diverse periodes en hoe digitaliseer je ze het duurzaamst? Waarom vinden gebruikers met de digitale catalogus niet waar ze naar op zoek zijn? Bevorderen gesprekken met anderen in de bieb de sociale cohesie? Hoe prijselastisch is het bibliotheekabonnement? Hoe meet je de maatschappelijke baten van bibliotheekwerk? En steeds meer ethische en informatiepolitieke vragen. Moet je als bibliotheek de veiligheidsdiensten inzage geven in gebruiksgegevens, of moet je burgers juist tegen de alwetende overheid beschermen? Hoe maak je burgers bewuster van privacy- en veiligheidsrisico’s op internet en tot hoe ver strekt je verantwoordelijkheid daarin?
Een veel breder palet aan thema’s dan de naam ‘wetenschap van de boekenuitleen’ suggereert. En dan is dit lijstje nog lang niet volledig.
De bibliotheekwetenschap mag met recht een eclectisch vakgebied heten.
Als je de vragen op je laat inwerken, vallen ten minste twee dingen op. Eén: ze zijn niet specifiek voor bibliotheken maar even relevant voor naburige disciplines als de archiefwetenschap, museologie, cultuursociologie en boekwetenschap. En twee: ze staan sterk in het teken van bibliotheken als instituties. Beide zaken verwijzen naar de belangrijkste ontwikkelingen in de bibliotheekwetenschap. Enerzijds de samenwerking tussen bibliotheekwetenschap en andere informatievakgebieden in het aanbieden van bredere informatieopleidingen (in de Verenigde Staten iSchools genaamd). Anderzijds de de-institutionalisering van de praktijk die we bestuderen. Op elke harde schijf en server ontstaan collecties documenten, boeken, muziek en data die in toenemende mate worden gedeeld en aan elkaar gekoppeld. Bibliotheken zijn knooppunten in een wereldomspannend kennisnetwerk aan het worden. Maar hubs in een netwerk worden net zo makkelijk gepasseerd als aangedaan.
Dit alles leidt tot nieuwe rollen voor de institutie bibliotheek, de rol van de bibliothecaris en zelfredzaamheid van de (potentiële) gebruiker. Uitdagingen genoeg voor nog eens vijf jaar bijzonder hoogleraarschap. Ik laat me er met alle plezier opnieuw voor lenen.
Deze column verschijnt in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 6, augustus 2015.
Kent u het Gell-Mann Amnesia Effect? Auteur Michael Crichton besprak ooit met Nobelprijswinnaar Murray Gell-Mann hoe je als deskundige het lezen van de krant ervaart. Krijg je iets onder ogen waarvan je zelf verstand hebt, dan zie je meteen dat de journalist in kwestie geen flauw idee heeft waar hij over schrijft. De feiten kloppen niet en soms worden zelfs oorzaak en gevolg door elkaar gehaald.
Met de irritatie of de geamuseerdheid nog in je lijf blader je de pagina om. Daar lees je over nationale en internationale gebeurtenissen en ga je er stom genoeg van uit dat die journalisten er wél verstand van hebben. Ten slotte leg je de krant weg en vergeet je alles wat je hebt gelezen. (Dit is wat Crichton ergens geschreven schijnt te hebben. Pin me er niet op vast want ik heb het van internet.)
Een soortgelijke ervaring heb ik als journalisten over de openbare bibliotheken schrijven. Voorbeeldje. In 2000 werd besloten dat het verstandig zou zijn bibliotheekorganisaties – in elke gemeente één – samen te voegen tot grotere eenheden. Tot in 2008 werkten bibliotheken met de drie overheidslagen eendrachtig samen om dit proces tot stand te brengen. En met succes: van de circa 540 organisaties rond 2000 waren er eind 2008 nog zo’n 170 over (inmiddels 160). Dat deze daling het doel was van een beleidsmatig proces van Bibliotheekvernieuwing lees je echter niet af uit de cijfers. Zo kan het gebeuren dat uit de krantenpagina’s ineens een schrikbeeld opdoemt: ‘van de ruim 500 bibliotheken die we in 2000 hadden zijn er nog maar 160 over!’
Zorgelijker is dat dit soort onwetendheid ook de politiek begint te infiltreren.
Zorgelijker is dat dit soort onwetendheid ook de politiek begint te infiltreren, met name de lokale politiek. De VVD in Amsterdam kwam op 22 mei naar buiten met een keurig standpunt: laten we nut, noodzaak en kosten van de OBA eens tegen het licht houden. Om daar meteen aan toe te voegen dat ooit is uitgerekend dat een uitgeleend boek wel 11 euro aan subsidie kost. Deel subsidie door uitleningen en ja, je hebt een uitkomst. Dat een bibliotheekvestiging nog andere functies heeft, is tot de hoofdstedelijke rechtsliberalen nog niet doorgedrongen, getuige ook een andere uiting in hetzelfde persbericht. Een mevrouw die vroeger voor de PvdA in de Tweede Kamer zat en thans cultuurwoordvoerder is van VVD in 020 – een echte bruggenbouwer dus – stelt dat je boeken tegenwoordig ook op Marktplaats kunt aanschaffen en weer doorverkopen. Gelukkig heeft ze ook jeugd in haar portefeuille. Met de leesbevordering komt het dus wel goed. De 26 miljoen OBA-subsidie kan straks worden ingezet voor onderwijs in mediawijsheid, in de Amsterdamse variant ‘hoe leer ik scherp onderhandelen op Marktplaats’.
Met de andere standpunten op de VVD-site was overigens niets mis. Die ben ik inmiddels ook vergeten.
Deze column verschijnt in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 5, juni 2015.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid