Wat er aan informatie de wereld rond gaat is minder relevant voor de ontwikkeling van samenleving en cultuur dan de verspreiding van de informatietechnologie zelf: the medium is the message. Deze stelling poneerde Marshall McLuhan in zijn boek Understanding Media (1964). Technologie heft onze fysieke beperkingen op. De uitvinding van het wiel betekende een uitbreiding van onze ‘benenwagen’. De telefoon vergrootte het bereik van onze stem. En zo vormen de elektronische media radio, televisie en ‘automatisering’ (zoals dat toen nog heette) een uitbreiding van ons centrale zenuwstelsel.
Had McLuhan (1911-1980) de opkomst van de homecomputer, het internet, het web en de sociale media meegemaakt, dan was hij daardoor zonder twijfel een nog grotere cultfiguur geworden dan hij bij leven al was. De invasie van de menselijke biologie in het psychische en sociale domein raakte nogal een zenuw. Dat de Canadees, geen natuurwetenschapper maar professor in de Engelstalige letteren, meer uitblonk in het poneren van pakkende metaforen dan in zorgvuldige begripsvorming zij hem vergeven. Wat telt is het inzicht dat het sociale leven soms opmerkelijke parallellen vertoont met biologische processen.
Neem het viraal gaan van grappen, spelletjes en noodkreten op Facebook, Twitter, TikTok, Reddit en in WhatsApp-groepen. We kenden het verschijnsel al van de kettingbrieven (‘Maak tien kopieën van deze brief en geef ze door aan je tien beste vrienden! Anders zal ongeluk je treffen!’). De ene keer wordt de boodschap simpelweg doorgestuurd om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Binnen een etmaal stromen de donaties binnen voor een kind dat een veel te dure medische behandeling moet ondergaan. De andere keer gaat het om een bekende uiting uit de populaire cultuur dat op humoristische wijze wordt toegepast op een actueel thema. Denk aan de vele varianten op de uitspraak ‘One does not simply walk into Mordor’ uit de eerste Lord of the Rings-film. Een plaatje met bovenin het algemene thema en onderin de grap, in het Impact-lettertype (wit met zwarte rand) does the trick. Binnen enkele dagen, soms uren, schudt het web van het lachen om een plotselinge uitbarsting van collectieve creativiteit.
Het sociale leven vertoont soms opmerkelijke parallellen met biologische processen.
Nu bijna de hele wereld stil is komen te staan door een virus dat de verspreiders ervan kan doden, is het lachen ons wel vergaan. Wat ons er allerminst van weerhoudt om via het globale zenuwstelsel boodschappen te verspreiden die de angst verlichten – of juist aanwakkeren. In tijden als deze kan het viraal gaan van misinformatie de crisis veel erger maken dan nodig is. Dan is het van levensbelang dat we het veilige midden houden tussen bagatelliseren en doemdenken, tussen het doorgaan met feesten en het hamsteren van levensmiddelen. Een virus is een parasiet die niet kan overleven en zich niet kan repliceren zonder van organisme op organisme over te springen. Zelfbeheersing kan ons redden. Door gepaste afstand te houden van elkaar en van de verzendknop.
Deze column verscheen in Vakblad IP | Informatieprofessional, jaargang 24 nummer 3, april 2020.
Ik kocht een boek. Het gaat over de toekomst van het boek. Maar het was tweedehands en alweer tien jaar oud. Oud genoeg dus om te bezien of de toekomst inmiddels al een beetje is gearriveerd. Dat blijkt het geval. The case for books: past, present, and future heet het. Boekhistoricus en directeur van de universiteitsbibliotheek van Harvard Robert Darnton beschrijft de voortgaande evolutie van het geschreven en gedrukte woord in digitale tijden. Enthousiast spreekt hij zich uit over de ambitie van Google om een digitale bibliotheek te creëren met het Books Project. Tegelijkertijd benadrukt hij gedecideerd dat het e-book het gedrukte niet zal doen verdwijnen.
Het is ondoenlijk om in Amsterdam les te geven over bibliotheken zonder verleid te worden tot de aanschaf van boeken. Hebben de onderwijsplanners mijn cursus in het P.C. Hoofthuis ingeroosterd, dan kom ik langs Waterstones, American Book Centre en Athenaeum op het Spui. Stoppen ze me in de Oudemanhuispoort, dan moet ik langs de tweedehandsboekenverkopers aldaar – de ‘boekenjoden’ heetten ze in vroeger tijden. En is de plaats van handeling het Oost-Indisch Huis en weet ik onderweg de verlokkingen van de Oudemanhuispoort te weerstaan, dan lokt de Book Exchange(‘An independent, one-man business providing quality used books since 1978’) mij alsnog in een hinderlaag.
Iemand moet hebben gedacht: hier zit handel in. Hij of zij ‘leende’ een paar boeken in Rotterdam en verpatste die in Amsterdam.
Zes euro vijftig wilde de antiquaar ervoor hebben. De prijs was met zacht potlood in de rechterbovenhoek van de eerste bladzijde gekrabbeld. Daarnaast stempels en een ex libris van de Leeszaal Rotterdam West. Die leeszaal is opgericht in de periode 2011-2013, uit protest tegen de voorgenomen sluiting van wijkvestigingen door de Bibliotheek Rotterdam. Iedereen zou op afzienbare termijn e-books gaan lezen. Bibliotheek en politiek kwamen een strategie overeen: sluit de kleine vestigingen die toch bijna nooit open zijn. Zet er enkele grotere voor in de plaats, met ruimere activiteitenprogrammering en openingstijden.
Oud-West was not amused. Onder aanvoering van twee ervaren sociaal werkers werd de Leeszaal Rotterdam West opgericht. Door en voor de wijk. Sociale vernieuwing, participatiesamenleving, noem het zoals je wilt, maar het kwam van de grond en is springlevend. Met een collectie die door ex-bibliothecaressen werd samengesteld uit vele, door sympathisanten gedoneerde bananendozen vol boeken. Zonder uitleenfunctie en gratis. Als je een boek thuis wilde lezen, nam je het maar mee en bracht je het terug als je het uit had. Of niet.
Iemand moet hebben gedacht: hier zit handel in. Hij of zij ‘leende’ boeken in Rotterdam en verpatste die in Amsterdam. Dat is nog eens VOC-mentaliteit, dacht ik – ik was ten slotte op weg naar college in het Oost-Indisch Huis. Ik zag het Leeszaal-stempel naast de met potlood aangebrachte prijs, grinnikte om de symboliek en rekende af.
Het nieuws dat ons gezin uit het Twentse dorp weg zou gaan verspreidde zich snel. Als hoofd der school en voorzitter van de woningbouwvereniging was mijn vader een van de dorpse notabelen. ’s Zaterdags op het voetbalveld vroeg keeper Dinand mij naar het waarom. Mijn negenjarige zelf reproduceerde naar eer en geweten wat het thuis had opgevangen. “Mijn ouders willen niet meer in een klein dorp wonen waarin over alles wat je doet wordt geroddeld.”
Wat in ons gezin ontbrak, weten we nu, was communicatiemanagement. Als mijn ouders gewoon een persbericht hadden opgesteld en met mij en mijn zus een heldere woordvoeringslijn hadden afgesproken, hadden we Twente met opgeheven hoofd kunnen verlaten. Maar er was geen communicatieplan. Geen communicatieverantwoordelijke. Interne en externe communicatie waren niet goed op elkaar afgestemd. Een in allerijl opgetuigde crisiscommunicatiecampagne, waarin werd benadrukt dat ik niet namens ons maar alleen voor mezelf had gesproken, kon de schade aan het imago van het gezin Huysmans nog enigszins repareren.
Er wordt geen woord gesproken zonder dat ‘communicatie’ het heeft bewaakt en in de huisstijl gegoten.
Een slordige tien jaar later studeerde ik communicatiewetenschap in de grote stad. Het waren de jaren dat heel veel jongeren ‘iets in de communicatie’ wilden worden. Studentenaantallen explodeerden. Attachékoffers en kokerrokjes vulden de collegezalen. Er ging carrière gemaakt worden in marketingcommunicatie en communicatiemanagement. De universitaire docenten bleven stoïcijns vertellen dat ze niet opleidden tot public relations officer en marketeer. En keken geamuseerd naar het ambitieuze grut tot hun onderwijslast zo hoog werd dat het lachen hun verging.
De hordes stroomden uit en inmiddels is er geen
organisatie meer te vinden zonder een staf- of beleidsafdeling communicatie.
Deze adviseert het management over de te voeren communicatiestrategie naar
buiten én naar binnen. Het intranet, de website, de advertentieinkoop, de
perscontacten – er wordt geen woord gesproken zonder dat ‘communicatie’ het
heeft bewaakt en in de huisstijl gegoten. Omdat die afdeling er nu
eenmaal is en erop wordt afgerekend.
Bedrijven moeten dat natuurlijk helemaal zelf weten.
Bij publieke organisaties ligt het anders. Scholengemeenschappen, ziekenhuizen,
musea, archieven, bibliotheken: ze werken met publiek geld aan de
verwezenlijking van publieke doelen. Professionals met inhoudelijke kennis
werken er – voor hun dagelijks brood, uiteraard – maar ook omdat ze graag iets
bijdragen aan het algemeen belang. Er is weinig frustrerender voor de werklust
dan het moeten leveren van input voor een persbericht waarvan de inhoud
vervolgens zo vakkundig wordt versimpeld en verdraaid dat het inhoudelijk niet
meer klopt. Evenals het smoren van kritische geluiden vanaf de werkvloer omdat
‘de organisatie daar last van heeft’.
Heeft een bibliotheek of een archief echt nood aan een corporate identity? Kunnen medewerkers niet gewoon hun professionele mening laten horen aan degenen die hun werk mede financieren? Wel zo duidelijk. Vonden ze in Twente destijds ook.
Deze column verscheen in Vakblad IP (Informatieprofessional), jaargang 23, nummer 4, mei 2019.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid