innovatie van de publieke informatievoorziening

De maatschappelijke waarde van de openbare bibliotheek: Meten is zweten

Zo presenteert zich de openbare bibliotheek thans als de instelling die zowel in passieve als in actieve zin voor ieder bestemd is en ieder in de gelegenheid wil stellen kennis te nemen van al hetgeen in gepubliceerde vorm ter kennisneming voor studie- en informatiedoeleinden beschikbaar is, dan wel een bijdrage levert tot ontwikkeling, vorming, ontspanning en estetische beleving.1

Dit schreef Wim de la Court, Hans van Velzens voorganger als directeur van de Openbare Bibliotheek Amsterdam, in 1970. In één zucht benoemde hij de kernfuncties van het openbaar bibliotheekwerk: informatie, ontwikkeling/vorming, ontspanning, esthetiek. 140710_Stropdas_HansvanVelzenVijfendertig jaar later werden de functies in (toen nog) eendrachtige samenwerking tussen de Vereniging van Openbare Bibliotheken en de gemeentekoepel VNG geherformuleerd en uitgebreid: kennis & informatie, ontwikkeling & educatie, kunst & cultuur, lezen & literatuur en (met stip nieuw op 5) ontmoeting & debat.

Ontspanning is onder lezen geschaard om de indruk te vermijden dat ook Thaise massage en het organiseren van puzzelritten onderdeel van de bibliothecaire dienstverlening zouden moeten zijn. De vijf kernfuncties staan in het wetsvoorstel Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen dat onlangs de Tweede Kamer passeerde (130 stemmen voor, 20 tegen) en dit najaar in de Eerste Kamer ter stemming zal worden gebracht.

Kernfuncties

Een opsomming van kernfuncties is geen vrijblijvendheid. Wellicht was het ten tijde van De la Court vooral bedoeld als richtsnoer voor de enorme uitbouw van het stelsel van openbare bibliotheken die er aan zat te komen. De Wet op het Openbaar Bibliotheekwerk die van 1975 tot 1987 van kracht zou zijn, betekende een krachtige impuls voor deze ‘educatieve, informatieve en sociaal-culturele voorzieningen’. Toen in de decennia daarna de afrekencultuur van het new public management de bestuurders(boven)kamers binnentrad, werden de kernfuncties tot maatstaven.
Meteen na zijn aantreden als directeur van de OBA in 1988 kreeg Hans van Velzen hier indirect mee te maken. De Raad van Advies voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging (RABIN) liet uitzoeken hoe vraag en aanbod in de bibliotheek zich tot elkaar verhielden. Dit geschiedde aan de hand van de uitgaven aan de vier functies recreatie, educatie, informatie en cultuur.2
De OBA had het geluk dat het moeten toerekenen van uitgaven aan functies aan haar voorbij ging (de buren in Abcoude waren minder fortuinlijk). De conclusie luidde destijds dat de uitgaven van de onderzochte bibliotheken in lijn waren met wat gebruikers van de bibliotheek wensten en verwachtten.

Meten maatschappelijke waarde: outputs en outcomes

Dit onderzoek is achteraf gezien de opmaat geweest voor meer studies die poogden de maatschappelijke waarde van de openbare bibliotheken in kaart te brengen. Wordt ons belastinggeld wel goed besteed? Is er, zoals de Amerikanen het prozaïsch uitdrukken, wel voldoende bang for the buck?
Toen ik in 2005 aantrad als bijzonder hoogleraar bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam merkte ik al snel dat dit vraagstuk een van de prangendste was waar men in de sector een antwoord op zocht. Ik realiseerde me ook dat het bepaald geen eenvoudige klus was om dit met de degelijkheid die van de wetenschap wordt verwacht vast te stellen. Natuurlijk waren er de landelijke statistieken, maar die belichtten wel de outputs doch nauwelijks de outcomes van het openbaar bibliotheekwerk.

De outputs van de bibliotheek zijn goed te tellen: aangeschafte materialen, uitleningen, bezoeken, informatievragen. Maar om de outcomes is het beleidsmakers en bestuurders eigenlijk te doen: wat die uitleningen en bezoeken nu feitelijk voor verschil maken voor individu en samenleving. Nemen kennis, vermaak, sociale verbondenheid en culturele vorming merkbaar toe dankzij de diensten van de openbare bibliotheken? In mijn inaugurele rede stelde ik daarom voor met de branche te gaan werken aan prestatie-indicatoren die van outputs naar outcomes zouden evolueren.3 In de vakliteratuur werd die overgang namelijk wel genoemd als de volgende te zetten stap. In de praktijk kwam er van die stap nog niet heel veel terecht. Begrijpelijk, want het in cijfers vangen van Verlichtingsidealen als ‘cognitieve ontwikkeling’, ‘oordeelsvermogen’, ‘wederzijds begrip’ en ‘culturele competentie’ is geen sinecure. Zulks meten is zweten.

Bibliotheekstatistieken en standaarden

De ontwikkeling van internationale standaarden voor bibliotheekstatistieken biedt een goede illustratie van de af te leggen route. Veertig jaar geleden zag de eerste ISO-standaard voor bibliotheekstatistieken, nummer 2789, het licht. Die standaard was feitelijk niet meer dan een oproep aan bibliothecarissen om de eenvoudig te tellen aspecten van het bibliotheekwerk (collecties, personeel, uitleningen en dergelijke) op dezelfde manier te tellen. Alleen dan had het vergelijken van cijfers – benchmarking – zin.
Vervolgens duurde het een kwart eeuw tot in 1998 een nieuwe standaard het levenslicht zag. Het betrof nummer 11620, die de nog weinig zeggende tellingen uit de eerdere standaard aanvulde met prestatie-indicatoren.4 Dat waren maten waar het bibliotheekmanagement de eigen interne processen mee kon verbeteren.

Nadat die laatste ISO-standaard tien jaar later in een fris jasje was gestoken, kon het werk beginnen aan een nieuwe. Deze ISO 16439 is getiteld Methoden en procedures voor het vaststellen van de impact van bibliotheken. De stap die hiermee moet worden gezet is die van bibliotheekinterne kwaliteitsmaatstaven naar het zichtbaar maken van de maatschappelijke relevantie van bibliotheken.
De weerbarstigheid van deze materie moge blijken uit het gegeven dat na enkele jaren werk de commissie niet veel verder is gekomen dan het ondankbare maar o zo noodzakelijke voorwerk. De eerste taak: het scheppen van begripsmatige helderheid omtrent bijna-synoniemen als impact, value, benefit en outcome, en het inventariseren van mogelijke methoden waarmee deze gemeten kunnen worden.5 Aan het moeilijkste werk, het afbakenen van wat er moet worden gemeten en hoe, en dat voor verschillende typen bibliotheken, moet eigenlijk nog geschieden, want de ISO-standaard gaat er niet op in.

Opbrengsten en kwaliteitsmeting

Terwijl wetenschappers en statistici zich buigen over definities en meetprotocollen staat de wereld niet stil. De recessie die volgde op de geklapte hypothekenzeepbel had ingrijpende gevolgen voor de bibliotheeksubsidies. Onder druk van dreigende subsidiekortingen werd de roep om instrumenten die de toegevoegde waarde van de openbare bibliotheek konden aantonen luider. Geen klimaat waarin je als onderzoeker gemoedelijk kunt doorwerken aan je meetinstrumentarium. De afgelopen jaren lieten een ware wildgroei zien aan pogingen om de bang for the buck te kwantificeren:

  • Return On Investment-studies (ROI). Deze proberen de waarde van een maatschappelijke voorziening in geld uit te drukken. Die waarde leidt men af uit wat mensen bereid zouden zijn ervoor te betalen, uit wat het zou kosten om dezelfde diensten op de vrije markt in te kopen, en het indirecte economische rendement (de restaurants La Place en Va Piano in de OBA profiteren van de aanloop). Deze studies komen grosso modo uit op een ratio van rond de 1 op 4: voor elke in bibliotheken geïnvesteerde euro krijgt de samenleving er rond de vier terug in termen van maatschappelijk rendement.6
  • De Social Return On Investment-benadering (SROI). Deze wijkt enigszins af van de ROI-benadering doordat ze de opbrengsten niet alleen in geld uitdrukt, maar deze definieert in samenspraak met stakeholders en financiers. Samen worden doelen vastgesteld (‘10% meer uitleningen dan vorig jaar’, ‘lidmaatschapspercentage onder bijstandsgerechtigden stijgt jaarlijks met 5%’) die richting geven aan het beleid in de nabije toekomst en zo de beoogde outcomes van de bibliotheek dichterbij brengen.
  • Quality and performance assessment. Op het web zijn diverse aanbieders te vinden van webgebaseerde, gestandaardiseerde meetinstrumenten voor prestatiemeting en klanttevredenheid, zoals het Amerikaanse LibQual en het Canadese Counting Opinions. De IFLA Metropolitan Libraries Section, waarvan de OBA lid is, maakt gebruik van de diensten van laatstgenoemd bedrijf.
  • Benchmarking. Het kunnen vergelijken van de eigen prestaties met die van anderen is een middel om de eigen sterke en zwakke punten te kunnen identificeren. De jaarlijkse BIS-meting van de openbare bibliotheken heeft een tijd lang als benchmarkinstrument gefunctioneerd. Het wachten is nu op het landelijke datawarehouse, dat diezelfde functie zal kunnen vervullen zodra de gegevens op een vergelijkbare wijze door de bibliotheken zijn aangeleverd. Goed voorbeeld is Duitsland met de Bibliotheksinformationsindex BIX. Bibliotheken kunnen zelf beslissen of zij zich aan de vergelijking met anderen willen blootstellen of niet.7

Minder direct gericht op de maatschappelijke waarde, maar zeker verwant, is de certificering door de Stichting Certificering Openbare Bibliotheken, die een op het INK-managementmodel gebaseerde checklist hanteert voor de interne organisatie en de externe resultaten.8 Het behalen van de certificering geldt binnen de branche en naar de subsidiegever toe als een kwaliteitskeurmerk.

Waar we staan

Aan pogingen om de kwaliteit, de performance en de maatschappelijke waarde van de bibliotheek te meten is anno 2014 bepaald geen gebrek. De vraag is wel wat er gewonnen is met dit toch ietwat onoverzichtelijke evaluatielandschap. Een landelijke, of liever nog internationale standaard zou de voorkeur moeten hebben boven een lokale. Ook zou een wetenschappelijk gevalideerd meetinstrument te verkiezen zijn boven instrumenten die een dergelijke toets niet hebben doorstaan.
Het initiatief dat het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken is gestart om een wetenschappelijk gevalideerd instrument te ontwikkelen heeft internationaal de aandacht getrokken. Een literatuurinventarisatie heeft laten zien dat er op vijf gebieden outcomes zijn of althans verwacht worden: educatief, sociaal, cultureel, economisch en affectief. Hoewel al veel voorwerk is verricht, staan we pas aan het begin van het ontwikkelen en valideren van het instrumentarium dat deze vijf domeinen afdekt.9 Gevoed door een symposium met experts uit diverse landen, gaan de ideeën nu uit naar een combinatie van meetinstrumenten met een vaste kern en optionele modules die bibliotheken op lokaal niveau kunnen inzetten. Deze instrumenten geven, een beetje zoals in de SROI-benadering, directe feedback die de bibliotheken kunnen gebruiken om hun diensten direct te verbeteren. Het vergaren van lokale metingen moet het SIOB anderzijds de mogelijkheid geven om op landelijk niveau uitspraken te doen over de maatschappelijke waarde van het stelsel van openbare bibliotheken als geheel.

Functies, outcomes en voortbestaan

Het meten van bibliotheekprestaties staat zonder twijfel mijlenver af van de geest waarin de oprichters van de Openbare Bibliotheek Amsterdam in de jaren van de Eerste Wereldoorlog moesten ploeteren om aan de Keizersgracht eerst maar eens een openbare bibliotheek in het leven te roepen.10

Filiaalhoofden OBA in 1988; voorste rij 2e van rechts Wim de la Court

Filiaalhoofden OBA in 1988; voorste rij 2e van rechts Wim de la Court

In de hoogtijdagen onder Wim de la Court en het eerste decennium van Hans van Velzen was het benoemen van kernfuncties, achteraf gezien, het onder woorden brengen van een status quo waarvan men toentertijd vermoedde dat die onveranderd zou voortduren. Inmiddels weten we beter. Teruglopende landelijke uitleencijfers als gevolg van veranderende tijdsbestedingspatronen en de opkomst van wereldwijd web, sociale media en mobiele apparatuur maken dat de vraag zelfs wordt gesteld hoe toekomstbestendig de openbare bibliotheek eigenlijk is.11 Tegelijkertijd is er onder de bevolking een breed gedragen steun voor de openbare bibliotheek. Die steekt bijna altijd de kop op wanneer er ergens in wijk of dorp een vestiging op de nominatie staat om te verdwijnen. Ook in de landelijke politiek staat Kamerbreed het voortbestaan van de openbare bibliotheek eigenlijk niet ter discussie. De tegenstemmers in de Tweede Kamer waren niet tegen de bibliotheken maar tegen de in hun ogen ontoereikende wet.

Het is op het gemeentelijke niveau, daar waar de eindjes aan elkaar geknoopt moeten worden, dat college en raad de subsidie aan de bibliotheek moeten afwegen tegen die aan andere voorzieningen: zwembaden, sportvelden, theaters, wijkcentra, speeltuinen. Zonder aan het belang van die andere voorzieningen iets af te willen doen: het moge duidelijk zijn dat in een samenleving waarin het belang van informatie en bijgevolg de vaardigheid in het omgaan ermee nog altijd groeit, het belang van een openbare bibliotheek niet moet worden onderschat.
Het meetbaar maken van de maatschappelijke waarde van het openbaar bibliotheekwerk is een tweesnijdend zwaard. Het laat aan subsidiegevers en belastingbetalers zien wat zij voor het geïnvesteerde geld terug krijgen. En het laat aan de bibliotheekmedewerkers zien wat het belang van hun werk is, maar ook wat zij kunnen en moeten doen om de informatievoorziening, ontwikkeling en vorming, ontspanning en esthetische beleving van burgers op een (nog) hoger plan te brengen. Dat zal voor een belangrijk deel met nieuwe vormen van dienstverlening moeten geschieden. Denk aan een sterkere nadruk op digitale diensten, meer context bieden, sterkere participatie van de gebruikers – zomaar wat steekwoorden die in het rapport-Cohen te lezen zijn.12
Ook het meetinstrumentarium zal moeten meebewegen. Zoals het woordje ‘thans’ in het openingscitaat van De la Court subtiel onderstreepte: het is nooit helemaal af.

Noten

Bovenstaande tekst is een licht geactualiseerde versie van mijn gelijknamige essay dat is opgenomen (pp. 132-139) in de bundel Bibliotheek 7.7 (red. Inge van Asperen, Marian Koren, Rob Pronk en Evert Slot, 2014) voor Hans van Velzen, hem aangeboden bij zijn afscheid als directeur van de Openbare Bibliotheek Amsterdam op 7 juli 2014 in het Theater van het Woord, hoofdvestiging OBA op het Oosterdokseiland, Amsterdam. Actualiseringen hebben betrekking op het aannemen van de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen door de Tweede Kamer op 10 juni 2014, het publiceren van de ISO-standaard 16439 op de website van ISO, en het aannemen van de nieuwe certificeringsnorm in juni 2014.

  1. W. de la Court (1970). Openbare bibliotheken en cultuur. In W. de la Court, Th.P. Loosjes, G.A. van Riemsdijk en J. Stellingwerff (red.), Nederlandse Bibliotheekproblemen (pp. 45-60; citaat p. 49). Amsterdam: NVB/Buijten & Schipperheijn.
  2. R. Onverzaagt en P.H.J. Vrancken (Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven) (1989). Bibliotheekfuncties gemeten. Een analyse van vraag en aanbod van openbare bibliotheken. Den Haag: RABIN.
  3. Frank Huysmans (2006). ISO 2789 and ISO 11620: Short Presentation of Standards as Reference Documents in an Assessment Process. LIBER Quarterly, 17 (3/4).
  4. Roswitha Poll (2012). Can we quantify the library’s influence? Creating an ISO standard for impact assessment. Performance Measurement and Metrics, 13 (2), 121-130. (DOI 10.1108/14678041211241332); ISO (2014), Draft International Standard 16439: Methods and procedures for assessing the impact of libraries. Geneva: ISO.
  5. Susan Imholz & Jennifer Weil Arns (2007). Worth Their Weight. An Assessment of the Evolving Field of Library Valuation. New York: Americans for Libraries Council; Svanhild Aabo (2009). Libraries and Return on Investment: A Meta-Analysis. New Library World, 110 (7/8), 311-324 (DOI 10.1108/03074800910975142); Jennifer Weil Arns, Robert Williams & Karen Miller (2013). Valuing Public Libraries: Promises and Prospects. A Review of the Literature and Meta-Analysis (META). University of South Carolina: School of Library and Information Science.
  6. //www.bix-bibliotheksindex.de, laatstelijk geraadpleegd 10 juli 2014.
  7. //www.bibliotheekcertificaat.nl/upload/documenten/agendapunt-3.2-zichtbare-waarde-bijlage-1-.pdf, geraadpleegd 10 juli 2014.
  8. Frank Huysmans en Marjolein Oomes (2013). Measuring the public library’s societal value: A methodological research program. IFLA Journal, 39 (2), 168-177 (DOI 10.1177/0340035213486412); Pertti Vakkari, Svanhild Aabo, Ragnar Audunson, Frank Huysmans en Marjolein Oomes, Perceived outcomes of public libraries in Finland, Norway and the Netherlands, Journal of Documentation, 70 (5), 927-944.
  9. René Zwaap (1994). Een nobel bedrijf. Vijfenzeventig jaar Openbare Bibliotheek Amsterdam 1919-1994. Amsterdam: Openbare Bibliotheek Amsterdam.
  10. Frank Huysmans en Carlien Hillebrink (2008). De openbare bibliotheek tien jaar van nu. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
  11. Job Cohen et al. (2014). Bibliotheek van de toekomst: Knooppunt voor kennis, contact en cultuur. Den Haag: Sectorinstituut Openbare Bibliotheken.
Creative Commons License
De maatschappelijke waarde van de openbare bibliotheek: Meten is zweten by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 10 juli 2014 | Posted in beleid, essay, onderzoek, vakpublicaties | Tagged , , , , , , | 1 reactie

Welke kant kiezen wij informatieprofessionals? Een essay

bron: http://www.informatieprofessional.nl

bron: http://www.informatieprofessional.nl

Op 28 februari meldde dagblad The Guardian op basis van door Edward Snowden beschikbaar gestelde bestanden dat de Britse geheime dienst GCHQ afbeeldingen van Yahoo!-gebruikers had vervaardigd door zonder hun medeweten hun webcams foto’s te laten maken. De dienst deed dit om zo aan afbeeldingen van mogelijke terroristen te komen. In een periode van zes maanden in 2008 alleen ging het om 1,8 miljoen afbeeldingen. Analyse van die foto’s liet zien dat 3 tot 11 procent van die afbeeldingen seksueel expliciete handelingen toonde en niet geschikt bleek voor identificatie van mogelijke doelen van de geheime dienst. Waar de wetgeving de GCHQ beperkingen oplegt in het monitoren van de eigen burgers, geldt dat niet voor buitenlanders. In het bijzonder de vele Amerikaanse Yahoo!-gebruikers en wie weet ook een aantal Nederlanders.
Een dag eerder stuurde Reed Elsevier een persbericht uit. Voor het bedrijf was 2013 een goed jaar. De omzet steeg tot 7,1 miljard euro en de nettowinst tot 1,3 miljard. Een belangrijk deel van de omzet en winst verkrijgt het bedrijf uit zijn wetenschappelijke uitgaven. Wetenschappelijk onderzoek, grotendeels met publiek geld betaald, vindt zijn weg naar tijdschriften. Omdat de uitgevers in de regel het auteursrecht op de publicaties verkrijgen, kunnen zij deze tijdschriften weer verkopen aan universiteiten en andere onderzoeksinstituten. De winst die zij daarmee maken, vloeit via dividenduitkeringen naar private aandeelhouders.

In ons vak staan we niet zo vaak stil bij de politieke en economische belangen van informatiestromen

Informatievrijheid en neutraliteit

Het zijn twee heel verschillende nieuwsberichten. Toch hebben ze iets gemeen: de gevolgen voor de vrijheid van informatie. Van het bespioneren van burgers in hun privédomein gaat een zogenaamd ‘chilling effect’ uit. Als de overheid in staat is je communicatie te onderscheppen en monitoren, ben je minder geneigd om je kritisch te uiten tegenover diezelfde overheid. En het auteursrecht op met belastinggeld gefinancierde wetenschappelijke publicaties verhindert het kennisnemen ervan door gewone burgers, maar (vooral) ook door startende bedrijfjes die zich – in tegenstelling tot grotere bedrijven – de dure licenties niet kunnen veroorloven.
In de informatieprofessie staan we niet zo vaak stil bij de politieke en economische belangen die met informatiestromen gepaard gaan. We zien informatie doorgaans als iets neutraals. Informatie is er, is ondergebracht in bestanden en voorzien van metadata. Als iemand een informatievraag heeft, proberen we die te vertalen naar het zoeksysteem en leveren we de informatie aan die we vinden. Onszelf zien we graag als neutrale informatiebemiddelaars. We streven daarbij naar juistheid, volledigheid, evenwichtigheid en indien gewenst ook actualiteit. Bij het opslaan en terugvinden van informatie hanteren we liever geen premissen van wenselijkheid en gekleurdheid.

Lees verder »

Posted by Frank Huysmans on 6 april 2014 | Posted in beleid, opinie, vakpublicaties, WareKennis | Tagged , , , , , , , , , | 2 Comments

Boeken schuiven zullen ze

CC-BY-SA 4.0 UnportedAls de telefoon zoemt en in het schermpje verschijnt een nummer beginnend met ‘035’ weet ik dat juli is aangebroken. Het Binnenhof zit op slot, ambtenaren houden de BV Nederland draaiend en Hilversum zit met een oceaan aan zendtijd. Op de nieuwsburelen borrelt dan de vraag op: hoe zou het toch met de openbare bibliotheken gaan? De jongedame aan de andere kant van de lijn – om de een of andere reden is het altijd een een stagiaire, want het is juli, de redactie onderbezet en jongens gaan niet meer studeren – die jongedame dus opent met de vraag: Mag ik u als deskundige (altijd even het ego van de geïnterviewde kietelen, zei de praktijkdocent) vragen: hebben we die openbare bibliotheken over een paar jaar nog wel nodig? Want de uitleningen lopen hard terug, en alle boeken worden toch digitaal, dus waarom zouden we nog naar een bibliotheek gaan om boeken te lenen?

Jongedame, wil ik dan wedervragen, die vraag zou ik wel kunnen beantwoorden, maar waarom zou ik? Over enkele jaren is jullie rubriek door de zendercoördinator geschrapt omdat er toch niemand meer naar keek, want er was zoveel ander nieuws te vinden op het web, dus me dunkt dat ik me de moeite kan besparen. Maar ik houd me in. Want laten we wel wezen: heel Nederland denkt dat bibliotheken er zijn om boeken uit te lenen. Mijn ooms en tantes denken het. De boekverkoper denkt het. De meesters en juffen op de school van mijn zoontje denken het. Bij de Raad voor Cultuur denken ze het. De cultuurwethouder van Waterland en de directeur van Karmac zeggen het hardop.

Heel Nederland denkt dat bibliotheken er zijn om boeken uit te lenen

Nee mensen. De openbare bibliotheek is er om mensen bij te staan in hun persoonlijke ontwikkeling. Het uitlenen van boeken is daartoe een middel – één van de middelen – en geen doel op zich. Bibliothecarissen hebben geen middelbare of hogere beroepsopleiding voltooid om boekenschuivers te worden. Ze bemiddelen deskundig tussen de leefwereld van laag- én hoogopgeleide mensen en het almaar groeiende en ondoorzichtiger wordende informatieaanbod.

Nu hebben we het er in Nederland wel zelf naar gemaakt. Tijdens de jaren zeventig en tachtig zijn veel nieuwe bibliotheken gebouwd en ingericht die geheel in het teken stonden van uitlenen. De bieb moest ogen als een archief: rijen hoge metalen systeemkasten volgestouwd met leesvoer.

De functievernauwing uit die tijd zit nu stevig tussen de oren van beleidsbepalend Nederland. Alles wat daarvan afwijkt – informatiepunten voor jongeren, ouderen en werkzoekenden, debatavonden, hackathons, taaltafels, cursussen mediawijsheid – wordt tegen die achtergrond gezien als tot mislukken gedoemde pogingen om de bibliotheek op te leuken. De bieb krijgt naar goed calvinistisch gebruik straf voor het bij de tijd brengen van de middelen waarmee zij haar aloude doel, dat van de persoonlijke ontwikkeling, tracht te bereiken.

Boeken schuiven zullen ze. En zo wordt de teloorgang van het openbaar bibliotheekwerk als we niet oppassen een zelfverwerkelijkende voorspelling.

Deze column verschijnt in Informatieprofessional, jaargang 18, nummer 3, 28 maart 2014.

Creative Commons License
Boeken schuiven zullen ze by Frank Huysmans is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.

Posted by Frank Huysmans on 13 maart 2014 | Posted in beleid, columns, geen, opinie, vakpublicaties | Tagged , , , , | 1 reactie