Soms lijkt er een jaar niets te gebeuren. Of nog langer. Promovendi ploeteren voort en werken in stilzwijgen door aan het Grote Werk. Dan ineens is alles af en krijg je in korte tijd drie van die boekwerken voor je kiezen. Dat klinkt als een opgave, en dat is het, maar het is ook een feest.
De afgelopen twee maanden was ik beoordelaar en opponent bij drie proefschriften over lezen en bibliotheken. Leuk aan hoogleraar in de bibliotheek- en informatiewetenschap zijn is dat je onderwerp in zoveel disciplines onderwerp van studie is. Ik zeg altijd dat de library and information science (de internationaal gangbare afkorting is LIS) zowel een alfa-, bèta- als gammawetenschap is.
alfa filosofen als Luciano Floridi en historici als Alistair Black houden zich met de filosofie van informatie en de bibliotheekgeschiedenis bezig;
bèta denk aan de mathematische informatietheorie, informatieopslag, information retrieval (hoe doet Google dat toch, zo snel zoveel zoekresultaten geven?), vocabularies
gamma vragen als: hoe zoeken mensen naar informatie, welke ‘heuristieken’ passen ze daarbij toe, hoe laten we mensen en zoeksystemen zo goed mogelijk op elkaar aansluiten? En wat bedoelen we eigenlijk als we het over ‘informatiesamenleving’ en ‘kenniseconomie’ hebben?
Kortom, in dit vak kom je letterlijk en figuurlijk nog eens ergens. In de afgelopen twee maanden respectievelijk aan de Open Universiteit in Heerlen, de Rijksuniversiteit Leiden en de Rijksuniversiteit Groningen. Ik stel de drie promoties kort aan u voor, in de hoop dat dit u zal verleiden tot het doorklikken op de links.
Georganiseerde en wilde leesclubs
Marjolein van Herten (Open Universiteit, Heerlen; 11 december; promotoren Jaap van Marle en Paul Kirschner, copromotor Lizet Duyvendak) promoveerde in de cultuurwetenschappen op ‘Learning communities, informal learning and the humanities: An empirical study of book discussion groups’.
Marjolein heeft flink haar best gedaan om leesclubs in Nederland op te sporen en in kaart te brengen. Een leesclub definieert ze als “a fixed group of non-professional readers who meet physically to discuss books (fiction or nonfiction) that they all have read on their own or read together”. Ze heeft twee typen tegenover elkaar gezet: georganiseerde clubs, waarin bijvoorbeeld de bibliotheek een faciliterende rol speelt, en de zogenaamde ‘wilde leesclubs’ die het zonder zo’n spil stellen. Wie vormen deze groepen? (Spoiler: vrouwen en 65-plussers zijn in de overgrote meerderheid). Waarom worden mensen lid van zo’n club; wat zijn hun motieven? Is het vanwege de inhoud van de boeken, vanwege de gesprekken erover, of vooral vanwege de gezelligheid? U leest er nagenoeg alles over in deze leesclubbijbel.
Artikel ‘Intellectuele theekrans’ in Opzij (2013) [html]
Onwillende lezers, leesangst en de Bibliotheek op School
Thijs Nielen (Universiteit Leiden; 26 januari; promotor Adriana Bus, copromotor Marga Sikkema-de Jong) promoveerde in de orthopedagogiek op Aliteracy: Causes and solutions. ‘Aliteracy’ is een term die verwijst naar degenen – in de orthopedagogiek uiteraard kinderen en jongeren – die wel kunnen lezen maar het te weinig doen, waardoor hun leesvaardigheid onderontwikkeld blijft. Thijs heeft zich gestort op de vraag welke bijdrage oefening in het lezen heeft op leesmotivatie, leesgedrag en schoolprestaties. Hiertoe verrichtte hij vier min of meer op zichzelf staande studies. Interessant voor de bibliotheken is hij onderzoek heeft verricht naar de effectiviteit van de Bibliotheek op School (dBoS). Thijs vond tamelijk sterke effecten van de Bibliotheek op School op lezen en schoolprestaties. Hoe die effecten precies tot stand komen, blijft overigens enigszins in nevelen gehuld. Zo werd er op dBoS-scholen en controlescholen zonder dBoS evenveel gelezen in de klas.
Artikel ‘De bibliotheek op school onder de loep’ [pdf]
Efficiënt met boeken schuiven
Gerlach van der Heide (Rijksuniversiteit Groningen, 1 februari; promotor Kees Jan Roodbergen, copromotor Nicky van Foreest) promoveerde in de economie en bedrijfskunde op Inventory Control for Multi-location Rental Systems.
Gerlach heeft zich gestort op de optimalisering van de logistiek achter uitleensystemen, zoals voor bibliotheekboeken of huurauto’s. Gerlachs project is mede dankzij een bijdrage uit de bibliotheeksector tot stand gekomen. Uitlening van items is voor logistieke systemen een uitdaging omdat nagenoeg alle items weer terugkomen. Er is dus niet alleen een heenzending, maar ook een retourzending. En al die items moeten vervoerd worden en ergens opgeslagen. Hoe kan dat het meest efficiënt? Gerlach ging met gebruikmaking van heuristieken en simulaties na of er geld bespaard kan worden in de bibliotheeklogistiek. Zijn voor bibliotheken belangrijkste conclusies:
Er kan circa 30% in de kosten bespaard worden door boeken niet terug te brengen naar de locatie van herkomst, maar ze te laten liggen waar ze het laatst zijn uitgeleend en teruggebracht (floating collections)
De efficiëntie kan ook worden vergroot door te herbalanceren: eens in de zoveel tijd boeken verplaatsen naar de locatie(s) waar de kans op een volgende uitlening het grootst is
Een centraal depot (met lage storage-kosten) beveelt zich vooral aan bij titels waarvoor de vraag laag is. Wanneer zo’n depot er eenmaal is, hoeven titels overigens niet allemaal via dat depot van de ene naar de andere vestiging te gaan; goedlopende titels kunnen beter rechtstreeks van vestiging A naar vestiging B
Wat mij aanvankelijk verbaasde is dat het wiskundig modelleren en doorrekenen van dergelijke transportbewegingen al snel de capaciteit van de huis-tuin-en-keuken-pc te boven gaat. Enerzijds hebben we hier te maken met een puik stukje econometrie, anderzijds moest Gerlach zoals altijd zijn toevlucht nemen tot vereenvoudigende aannames die zelf niet ook nog getoetst konden worden.
Gerlach krijgt van mij de prijs voor de beste stelling (nummer 8):
Efficiency at the expense of quality of life is not effective
En we kunnen nog meer wijsheid van deze Fries verwachten dan hij tijdens de verdediging kwijt wilde, getuige zijn laatste stelling: ‘In Hollander seit mear as er wit, in Fries minder’.
De keukentrap aan de achterzijde van het Bungehuis. Bron: spunk.nl
Hét beeld van de protesten aan de Universiteit van Amsterdam in het afgelopen collegejaar is voor mij dat van de keukentrap. Die stond als een Fremdkörper aan de achterzijde van het Bungehuis. De voordeur aan de Spuistraat was dicht gebarricadeerd, maar aan het Singel kon op twee meter boven de kade een raam open. Twee bibliothecarissen klommen via die trap naar binnen om eens te bekijken hoe de bibliotheek erbij lag. Sommige bezetters hadden er geslapen. Verder viel de ‘schade’ erg mee. Een bibliotheek mol je niet.
Studenten en medewerkers van de faculteit geesteswetenschappen, later ook van andere faculteiten, protesteerden tegen – in de kern – de teloorgang van de idee van de universiteit. Wat die idee is? Denk aan ‘universeel’, van alle markten thuis. Een brede opleiding waarin niet alleen vakkennis aan bod komt. De universiteitsstudent gaat mee op reis langs alle domeinen des levens: intellectuele, ethische, logische, artistieke. Opdat deze bestuurders in spe al die aspecten betrekken in hun toekomstige afwegingen.
Ironisch genoeg waren het nou net bestuurders tegen wie de protesten zich richtten. Die waren volgens de bezetters te druk met het managen van de eigen organisatie en hielpen daarmee paradoxaal genoeg de universiteit-als-idee om zeep. En ze hadden een punt: als studies worden opgedoekt zodra de universitaire vastgoedportefeuille in waarde daalt, is er iets goed mis.
Organisaties raken na verloop van tijd datgene kwijt waarvoor ze waren opgericht.
Het is bijna een wetmatigheid: organisaties raken na verloop van tijd datgene kwijt waarvoor ze waren opgericht. De aandacht richt zich op het voortbestaan en het beheersen van de interne dynamiek. Op een dag is er een lief-en-leed-potje voor het personeel. En wordt er vergaderd zonder dat de deelnemers kunnen uitleggen waarom. Bezuinigingen worden waargenomen als een doelgerichte aanval op de eigen club. Logisch, geen enkele directeur of bestuurder zet graag mensen op straat, laat staan dat hij of zij degene wil worden die de tent moet opdoeken.
Je ziet het ook bij de bibliotheken en provinciale serviceorganisaties, honderdzeventig in getal. Evenzovele directeur-bestuurders leggen verantwoording af aan hun raden van toezicht of bestuur en gemeenten of provincies. Niet aan elkaar of aan de burger om wie het eigenlijk gaat. Dat diens behoeften veranderen en dat de afstemming van aanbod op vraag zo langzaamaan begint te wringen, valt niet op zolang toezichthouders en subsidiegevers de directeur er niet op afrekenen.
Als het, zoals nu, hommeles is over de e-book-uitleen tussen ministerie en KB enerzijds, en de bibliotheken en VOB anderzijds, hoop ik maar dat men het eigen organisatiebelang vlug opzij kan zetten. En dat de ingevlogen ‘verkenners’ de meute ervan kunnen doordringen dat die microbelangetjes er niet toe doen. Tip: jaag die bestuurders op een wankele, twee meter hoge, ontregelende keukentrap. En laat ze eens van buiten naar binnen kijken hoe hun bibliotheek er eigenlijk bij ligt.
Deze column verscheen in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 7, oktober 2015.
Aan de telefoon was de voorzitter van het curatorium van de nieuw in te stellen bijzondere leerstoel bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Met vrolijke stem: ‘We gaan je voordragen hoor!’ Zo werd ik tien jaar geleden als nog jonge doctor tot mijn eigen verrassing de academische volwassenheid in gekatapulteerd. In een vakgebied waarin ik zelf niet had gestudeerd, ook omdat het in Nederland allesbehalve prominent aanwezig was.
De bibliotheekwetenschap, internationaal bekend onder de naam Library and Information Science (LIS), mag met recht een eclectisch vakgebied heten. Ze omvat theorieën over wat informatie ‘is’, oftewel hoe je informatie kunt begrijpen en beschrijven. Vervolgens zijn er de deels theoretische, deels praktische benaderingen in het classificeren, ordenen en ontsluiten van documenten – boeken, artikelen, muziek- en archiefstukken en wat dies meer zij. Bovendien is het alfa, bèta én gamma: bibliotheekgeschiedenis, information retrieval, gebruiksonderzoek. En veel, heel veel reflectie op de bibliotheek- en documentatiepraktijk: hoe ondersteun je leerlingen het beste in het schoolbibliotheekwerk? Hoe houd je collecties bij de tijd? Hoe conserveer je boeken uit diverse periodes en hoe digitaliseer je ze het duurzaamst? Waarom vinden gebruikers met de digitale catalogus niet waar ze naar op zoek zijn? Bevorderen gesprekken met anderen in de bieb de sociale cohesie? Hoe prijselastisch is het bibliotheekabonnement? Hoe meet je de maatschappelijke baten van bibliotheekwerk? En steeds meer ethische en informatiepolitieke vragen. Moet je als bibliotheek de veiligheidsdiensten inzage geven in gebruiksgegevens, of moet je burgers juist tegen de alwetende overheid beschermen? Hoe maak je burgers bewuster van privacy- en veiligheidsrisico’s op internet en tot hoe ver strekt je verantwoordelijkheid daarin?
Een veel breder palet aan thema’s dan de naam ‘wetenschap van de boekenuitleen’ suggereert. En dan is dit lijstje nog lang niet volledig.
De bibliotheekwetenschap mag met recht een eclectisch vakgebied heten.
Als je de vragen op je laat inwerken, vallen ten minste twee dingen op. Eén: ze zijn niet specifiek voor bibliotheken maar even relevant voor naburige disciplines als de archiefwetenschap, museologie, cultuursociologie en boekwetenschap. En twee: ze staan sterk in het teken van bibliotheken als instituties. Beide zaken verwijzen naar de belangrijkste ontwikkelingen in de bibliotheekwetenschap. Enerzijds de samenwerking tussen bibliotheekwetenschap en andere informatievakgebieden in het aanbieden van bredere informatieopleidingen (in de Verenigde Staten iSchools genaamd). Anderzijds de de-institutionalisering van de praktijk die we bestuderen. Op elke harde schijf en server ontstaan collecties documenten, boeken, muziek en data die in toenemende mate worden gedeeld en aan elkaar gekoppeld. Bibliotheken zijn knooppunten in een wereldomspannend kennisnetwerk aan het worden. Maar hubs in een netwerk worden net zo makkelijk gepasseerd als aangedaan.
Dit alles leidt tot nieuwe rollen voor de institutie bibliotheek, de rol van de bibliothecaris en zelfredzaamheid van de (potentiële) gebruiker. Uitdagingen genoeg voor nog eens vijf jaar bijzonder hoogleraarschap. Ik laat me er met alle plezier opnieuw voor lenen.
Deze column verschijnt in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 6, augustus 2015.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid