Statistieken waar ik toevallig op stuitte bevestigen het beeld van een dramatische terugloop van het aantal gediplomeerden in hogere opleidingen in bibliotheek en archief. Wat zijn de oorzaken van deze trend? Trekt het vak gewoonweg geen jonge mensen meer aan? Of sluiten de opleidingen niet goed meer aan bij het werkveld? Een Vlaams-Nederlandse werkgroep gaat onderzoek laten doen naar de aansluiting van de opleidingen op de vraag van werkgevers.
Zit die bieb daar nu nog steeds?
Men vraagt mij weleens, gezeten in een verjaardagskring, wat ik doe. Als ik zeg dat ik mij onder andere bezighoud met onderwijs over en onderzoek naar bibliotheken, glijdt bijna altijd een glimlach over het gezicht van de vragensteller. Een glimlach die toont dat een hang naar nostalgie hem of haar niet vreemd is. ‘De bibliotheek… Toen we geen internet hadden, kwamen we er nog wel. Maar nu, met Google… Ik moet wel zeggen, mijn buurvrouw gaat nog wel, want ze houdt van lezen en dan is het wel lekker goedkoop natuurlijk. En ook als je kleine kinderen hebt, is het wel handig, zo’n bieb. Maar je komt in alle drukte en met Netflix bijna niet meer aan boeken toe hè? Dus, vroeger of later…’
Stilzwijgend gaan mijn medeverjaardagsgasten ervan uit dat ik als expert zekerder dan iedereen weet dat de bibliotheek op haar laatste benen loopt. Dat ze in een niet al te verre toekomst alleen nog als woord en begrip zal bestaan, een paar stoffige boekenmusea uitgezonderd. Al moet ik zeggen dat de frequentie van voorkomen van dit soort conversaties de laatste tijd weer wat daalt. Want die buurtbieb zit er, zichtbaar voor eenieder, nog steeds. En door het raam zie je er ook aardig wat mensen zitten, aan de leestafel. Kennelijk voorziet de bibliotheek in het InterNetflixtijdperk nog altijd in een behoefte.
Serendipi… dat dus
Een van de dingen die mensen zeggen te gaan missen als er geen bibliotheken meer zouden zijn, is ‘serendipiteit’. Het is zo’n woord waarvan de kans dat het er in één keer quasi terloops goed uitkomt omgekeerd evenredig is aan de behoefte aan intellectuele erkenning van de spreker. Serendipiteit: waar de term vandaan komt, en hoe het zijn weg heeft gevonden door de ideeëngeschiedenis, is mooi gedocumenteerd door wetenschapssociologen Robert Merton en Elinor Barber. Het is het struikelen over iets waarnaar je niet op zoek was. Je valt, krabbelt op, klopt het stof van je kleren en kijkt wat de oorzaak van de valpartij was. En je komt in aanraking met iets dat je een verfrissend en soms doorslaggevend nieuw perspectief aanreikt.
Is serendipiteit dan dé reden dat bibliotheken tot in de eeuwen der eeuwen gesubsidieerd moeten blijven?
Hoe stimuleren bibliotheken serendipiteit? Doordat je blik, zoekend naar een boek, langs vele andere titels glijdt. En bij zomaar een van die titels rinkelt er een belletje. Hee, deze titel klinkt interessant. Eens kijken op de achterflap… Hm, dit is niet echt wat ik zoek, maar voor de zekerheid neem ik het toch even mee, want wie weet.
Ik herken dat. Als promovendus in de communicatiewetenschap in Nijmegen liep ik met enige regelmaat naar de bibliotheken van maatschappijwetenschappen en filosofie. Twee bibliotheken met een compleet andere indelingssystematiek. In de eerstgenoemde werden de nieuwe aanwinsten gewoon achteraan de rij ingevoegd. Ze stonden op volgorde van signatuur. Aan die signatuur kon je zo’n beetje aflezen hoe recent het boek aangekocht was; verder niets.
In de bieb van filosofie, waar ik als sociale wetenschapper linea recta op de afdeling ‘sociale en politieke filosofie’ afstevende, was voor een thematische indeling gekozen. Op de plank waar het door mij gezochte boek stond, werd het omringd door nauwe verwanten. Dat leverde nogal eens waardevolle ontdekkingen op. Weer een week geen letter op papier, maar de reis naar de eindstreep werd er wel veel boeiender door. En ja, enkele van de toevallige vondsten stuurden die reis in een productievere richting.
Is serendipiteit dan dé reden dat bibliotheken tot in de eeuwen der eeuwen gesubsidieerd moeten blijven? Mijn ervaring in de twee bibliotheken van de universiteit in Nijmegen geeft aan dat het niet ‘de bibliotheek’ als zodanig is, maar de wijze van presenteren van de boeken. Die manier kun je digitaal nabootsen. Sterker nog, je zou digitale gebruikers de keuze kunnen geven tussen verschillende ordeningsprincipes. De bibliotheek maatschappijwetenschappen had op mijn scherm de indeling van die van filosofie kunnen krijgen. Zo zou de kans op serendipiteit flink zijn toegenomen (en de einddatum van mijn project nog verder verschoven – niettemin om goede inhoudelijke redenen).
This post is over 7 years old and does not reflect the current state of affairs of e-lending in European public libraries. It remains accessible online for historical and web-archival reasons.
An assessment of EU legislation regarding digital libraries (also published in 2023) is provided by Dr Vicky Breemen of Utrecht University in this article.
Source: http://www.bibliotheek.nl/ebooks
The text below was prepared for the Danish Ministry of Culture’s Book and Literature Panel. On 3 May 2016, I was invited to Copenhagen to give a presentation about the state of e-book lending through public libraries in the Netherlands. After the meeting I wrote the text with some updated information. The text was finalized on 26 August 2016 and has been translated into Danish for a publication of the Danish Ministry of Culture. The original English and Danish language versions of the publication in which it was included can be downloaded from this site.
1. The public library landscape in the Netherlands
Since the turn of the millennium, the number of public library organizations in the Netherlands has declined considerably, from 544 in 1999 to 156 in 2015 (Statistics Netherlands, 2016). A policy program called Library Renewal (‘Bibliotheekvernieuwing’, 2000-2008) succeeded in arriving at a limited number of larger organizations through mergers of local libraries. Library organizations are providing public library services in multiple municipalities. The 156 organizations are currently operating
782 branches with a minimum of 15 opening hours per week
215 service points, opened 4-15 hours per week
55 mini service points, opened less than 4 hours per week
Public library membership in the Netherlands is a paid membership, at least for adults. Most library organizations offer free memberships for children and youngsters, but for those aged 16-17 it is common they have to pay a fee. From the age of 18 (19 in Amsterdam), a full membership fee is due, the height of which varies between library organizations and is also dependent on the service level. Typically, libraries offer a choice between three membership options: a regular membership, a cheaper reduced version for incidental borrowers, and a more expensive top version for library aficionados. As an example, in the public library of Amsterdam the corresponding rates are € 35 (€ 25 for 19-22 years and over 65s), € 20, and € 55 (€ 45 for 19-22 and over 65s). What is included in each of the membership versions is dependent on local conditions.
Only one in every eight euros of the total public library budget is paid by registered members.
It is important, however, to stress that the Dutch public library system, as elsewhere, is financed largely by the local, regional and national governments. In 2015, subsidies constituted over 82 per cent of the total budget of public libraries (519.4 million euros), whereas 12 per cent derived from membership fees (the remainder of the budget coming from provinces, other grants and contributions, and on-charged costs; the budget for the national e-book portal is not included in this sum). In other words, only one in every eight euros is paid by registered members.
Als u niet heeft meegekregen dat ‘open’ aan een opmars bezig is in onderzoek en onderwijs heeft u onder een steen geleefd (met alle respect voor de steen). Open access, open data, open educational resources, open peer review… En laat ik open (source) software niet vergeten, waar inmiddels de halve wetenschap mee schrijft en analyseert. Maar ‘open’ is een woord met vele betekenissen. Mijn editie van de Dikke van Dale uit 1984 somt er twaalf op. En dat was ruim voor het begin van het web.
Terwijl ‘open’ terrein wint, wordt aan de mate van openheid flink geknaagd. In de begindagen van de open access-beweging, op bijeenkomsten in Boedapest, Bethesda en Berlijn in 2002-2003, werd ‘open access’ nadrukkelijk gedefinieerd als méér dan alleen gratis te lezen of downloaden voor iedereen met internet. Het betekende ook dat de oorspronkelijke makers afzagen van de meeste van hun intellectuele eigendomsrechten. Men deed dit in navolging van de makers van open software. Die software wordt verstrekt met een licentie die je ‘absolutely no warranty’ geeft dat hij vrij van fouten is. Garantie tot aan de router dus. Ga je daarmee akkoord, dan mag je ermee doen wat je wilt: verspreiden, verbeteren, veranderen of vergeten.
Sommige informatieprofessionals spreken zonder blikken of blozen over open access of open data bij gratis toegang alléén.
Precies dat hadden de open access-pioniers voor ogen. Verreweg het grootste deel van de wetenschappelijke productie is tot stand gekomen met steun van belastingbetalers: boeren, burgers en bedrijven. En meebetalen is meebepalen, dus ze moeten er naar eigen goeddunken mee kunnen omgaan. De werkelijkheid benaderde tot voor kort het tegendeel. Alleen wie in het hoger onderwijs werkt of studeert, mag het lezen – mits je hogeschool of universiteit een licentie heeft afgesloten. Verspreiden, verbeteren, veranderen: het mag alleen met toestemming van de rechthebbenden. Vergelijk het met landbouwsubsidies waaraan u via de belastingen bijdraagt. U zou vreemd opkijken als alleen telers zelf hun aardappelen mochten consumeren – mits in de schil gekookt en gegeten.
Nu open wetenschap het tij mee heeft, is het noodzaak om ook de auteursrechtelijke barrières te slechten. Pas dan is de boel echt open. Maar wat zien we? Alles wat gratis is te downloaden wordt ‘open’ genoemd, zelfs al is het niet toegestaan er dingen mee te doen zonder speciale toestemming of betaling van reprorechten. Het wordt nog erger doordat sommige informatieprofessionals aan de begripsinflatie meewerken. Zij spreken zonder blikken of blozen over open access of open data bij gratis toegang alléén. Zelfs een uitgevershuis als Elsevier noemt dat laatste met opzet ‘free access’ en respecteert in de regel de betekenis van ‘open’ als gratis plus vrij van de meeste auteursrechtelijke beperkingen.
Pal staan voor de rechten van burgers in het omgaan met digitale informatie zit misschien niet in de aard van het beestje. Het is echter wel het minste wat bibliothecarissen en archivarissen zouden moeten doen. En het is bovendien goed voor hun e-mago.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid