Ik kocht een boek. Het gaat over de toekomst van het boek. Maar het was tweedehands en alweer tien jaar oud. Oud genoeg dus om te bezien of de toekomst inmiddels al een beetje is gearriveerd. Dat blijkt het geval. The case for books: past, present, and future heet het. Boekhistoricus en directeur van de universiteitsbibliotheek van Harvard Robert Darnton beschrijft de voortgaande evolutie van het geschreven en gedrukte woord in digitale tijden. Enthousiast spreekt hij zich uit over de ambitie van Google om een digitale bibliotheek te creëren met het Books Project. Tegelijkertijd benadrukt hij gedecideerd dat het e-book het gedrukte niet zal doen verdwijnen.
Het is ondoenlijk om in Amsterdam les te geven over bibliotheken zonder verleid te worden tot de aanschaf van boeken. Hebben de onderwijsplanners mijn cursus in het P.C. Hoofthuis ingeroosterd, dan kom ik langs Waterstones, American Book Centre en Athenaeum op het Spui. Stoppen ze me in de Oudemanhuispoort, dan moet ik langs de tweedehandsboekenverkopers aldaar – de ‘boekenjoden’ heetten ze in vroeger tijden. En is de plaats van handeling het Oost-Indisch Huis en weet ik onderweg de verlokkingen van de Oudemanhuispoort te weerstaan, dan lokt de Book Exchange(‘An independent, one-man business providing quality used books since 1978’) mij alsnog in een hinderlaag.
Iemand moet hebben gedacht: hier zit handel in. Hij of zij ‘leende’ een paar boeken in Rotterdam en verpatste die in Amsterdam.
Zes euro vijftig wilde de antiquaar ervoor hebben. De prijs was met zacht potlood in de rechterbovenhoek van de eerste bladzijde gekrabbeld. Daarnaast stempels en een ex libris van de Leeszaal Rotterdam West. Die leeszaal is opgericht in de periode 2011-2013, uit protest tegen de voorgenomen sluiting van wijkvestigingen door de Bibliotheek Rotterdam. Iedereen zou op afzienbare termijn e-books gaan lezen. Bibliotheek en politiek kwamen een strategie overeen: sluit de kleine vestigingen die toch bijna nooit open zijn. Zet er enkele grotere voor in de plaats, met ruimere activiteitenprogrammering en openingstijden.
Oud-West was not amused. Onder aanvoering van twee ervaren sociaal werkers werd de Leeszaal Rotterdam West opgericht. Door en voor de wijk. Sociale vernieuwing, participatiesamenleving, noem het zoals je wilt, maar het kwam van de grond en is springlevend. Met een collectie die door ex-bibliothecaressen werd samengesteld uit vele, door sympathisanten gedoneerde bananendozen vol boeken. Zonder uitleenfunctie en gratis. Als je een boek thuis wilde lezen, nam je het maar mee en bracht je het terug als je het uit had. Of niet.
Iemand moet hebben gedacht: hier zit handel in. Hij of zij ‘leende’ boeken in Rotterdam en verpatste die in Amsterdam. Dat is nog eens VOC-mentaliteit, dacht ik – ik was ten slotte op weg naar college in het Oost-Indisch Huis. Ik zag het Leeszaal-stempel naast de met potlood aangebrachte prijs, grinnikte om de symboliek en rekende af.
Het nieuws dat ons gezin uit het Twentse dorp weg zou gaan verspreidde zich snel. Als hoofd der school en voorzitter van de woningbouwvereniging was mijn vader een van de dorpse notabelen. ’s Zaterdags op het voetbalveld vroeg keeper Dinand mij naar het waarom. Mijn negenjarige zelf reproduceerde naar eer en geweten wat het thuis had opgevangen. “Mijn ouders willen niet meer in een klein dorp wonen waarin over alles wat je doet wordt geroddeld.”
Wat in ons gezin ontbrak, weten we nu, was communicatiemanagement. Als mijn ouders gewoon een persbericht hadden opgesteld en met mij en mijn zus een heldere woordvoeringslijn hadden afgesproken, hadden we Twente met opgeheven hoofd kunnen verlaten. Maar er was geen communicatieplan. Geen communicatieverantwoordelijke. Interne en externe communicatie waren niet goed op elkaar afgestemd. Een in allerijl opgetuigde crisiscommunicatiecampagne, waarin werd benadrukt dat ik niet namens ons maar alleen voor mezelf had gesproken, kon de schade aan het imago van het gezin Huysmans nog enigszins repareren.
Er wordt geen woord gesproken zonder dat ‘communicatie’ het heeft bewaakt en in de huisstijl gegoten.
Een slordige tien jaar later studeerde ik communicatiewetenschap in de grote stad. Het waren de jaren dat heel veel jongeren ‘iets in de communicatie’ wilden worden. Studentenaantallen explodeerden. Attachékoffers en kokerrokjes vulden de collegezalen. Er ging carrière gemaakt worden in marketingcommunicatie en communicatiemanagement. De universitaire docenten bleven stoïcijns vertellen dat ze niet opleidden tot public relations officer en marketeer. En keken geamuseerd naar het ambitieuze grut tot hun onderwijslast zo hoog werd dat het lachen hun verging.
De hordes stroomden uit en inmiddels is er geen
organisatie meer te vinden zonder een staf- of beleidsafdeling communicatie.
Deze adviseert het management over de te voeren communicatiestrategie naar
buiten én naar binnen. Het intranet, de website, de advertentieinkoop, de
perscontacten – er wordt geen woord gesproken zonder dat ‘communicatie’ het
heeft bewaakt en in de huisstijl gegoten. Omdat die afdeling er nu
eenmaal is en erop wordt afgerekend.
Bedrijven moeten dat natuurlijk helemaal zelf weten.
Bij publieke organisaties ligt het anders. Scholengemeenschappen, ziekenhuizen,
musea, archieven, bibliotheken: ze werken met publiek geld aan de
verwezenlijking van publieke doelen. Professionals met inhoudelijke kennis
werken er – voor hun dagelijks brood, uiteraard – maar ook omdat ze graag iets
bijdragen aan het algemeen belang. Er is weinig frustrerender voor de werklust
dan het moeten leveren van input voor een persbericht waarvan de inhoud
vervolgens zo vakkundig wordt versimpeld en verdraaid dat het inhoudelijk niet
meer klopt. Evenals het smoren van kritische geluiden vanaf de werkvloer omdat
‘de organisatie daar last van heeft’.
Heeft een bibliotheek of een archief echt nood aan een corporate identity? Kunnen medewerkers niet gewoon hun professionele mening laten horen aan degenen die hun werk mede financieren? Wel zo duidelijk. Vonden ze in Twente destijds ook.
Deze column verscheen in Vakblad IP (Informatieprofessional), jaargang 23, nummer 4, mei 2019.
De bibliotheeksector is een van de meest vergrijsde van Nederland. Bijna de helft van het personeel in de openbare bibliotheken is 55 jaar of ouder. Tenzij de openvallende fte’s helemaal niet meer worden opgevuld is er in de komende jaren een behoorlijke vervangingsvraag. Maar zijn er wel genoeg gekwalificeerde kandidaten? In eerdere jaargangen van IP is beschreven dat het aantal belangstellenden voor een studie in deze richting op hbo- en wo-niveau flink is gedaald. Als gevolg daarvan zijn opleidingen gestopt of samengevoegd met andere opleidingen in ICT, bedrijfskunde en management tot ‘brede’ bachelors en masters.
Ontspecialisering
Is dat erg? Het ‘ontspecialiseren’ van informatieopleidingen hoeft natuurlijk geen probleem te zijn. Uit gesprekken met bibliotheekdirecteuren uit binnen- en buitenland blijkt dat zij in veel gevallen uitdrukkelijk níet op zoek zijn naar een bibliothecaris.
Ook over tien jaar moeten er evenwichtige collecties worden samengesteld, gemetadateerd en ontsloten, om nog te zwijgen over het migreren van digital born- en gedigitaliseerde bestanden.
Een communicatiefunctie bijvoorbeeld vullen zij liever in met een marketeer of een communicatiemanager. Eenzelfde afweging wordt gemaakt voor een technische functie of een educatieve. De eigen aard (of eigenaardigheid) van de bibliotheekorganisatie leren de nieuwe medewerkers dan wel ‘werkende weg’ kennen. Of ze volgen een paar korte cursussen om meer feeling te krijgen met het vak.
De ziel van het vak
Ook voor het jonge aanstormende talent met ambitie om in de bibliotheek emplooi te vinden, kan het allesbehalve kwaad om tijdens de studie een breed perspectief op het werkveld te ontwikkelen. En competenties die een beroepsleven meegaan, in plaats van kennis die snel veroudert. Toch kun je je langzaamaan afvragen of er überhaupt nog mensen met specifiek bibliothecaire deskundigheid afstuderen. Schieten we niet door in onze vernieuwings- en verbredingsdrang? Ook over tien jaar moeten er evenwichtige collecties worden samengesteld, gemetadateerd en ontsloten, om nog te zwijgen over het migreren van digital born- en gedigitaliseerde bestanden. Ook dan moet er bemiddeld worden tussen informatievragen vanuit gebruikers, de eigen collecties (fysieke en gelicenseerde content) en wat er op het web allemaal gratis te vinden is. En niet minder belangrijk voor de professie: de geschiedenis en traditie evenals de normatieve en ethische aspecten van het bibliotheekvak moeten aan nieuwe generaties informatiewerkers worden overgedragen. Het is deze kern – de ‘ziel van het vak’ – die de herkenbaarheid van de institutie naar binnen en naar buiten waarborgt.
Samenwerking VVBAD en KNVI
Het is vanuit dit besef dat de Nederlandse en Vlaamse verenigingen voor informatieprofessionals, KNVI en VVBAD, een aantal jaar geleden met een taskforce zijn gestart om de zich ontwikkelende kloof tussen beroepsveld en opleidingen in kaart te brengen. Een eerste resultaat van deze samenwerking was een onderzoek van Bureau Kasperkovitz en Dialogic naar de behoeften aan opleidingen in het werkveld. (Zie de site van de VVBAD en het artikel erover in IP nr. 6 van de vorige jaargang.)
Momenteel werken beide organisaties aan een inventarisatie van opleidingen en cursussen in Nederland en Vlaanderen. Die is momenteel nog niet af. In het overzicht hieronder schets ik de recente ontwikkelingen in de vol- en deeltijdse opleidingen op mbo-, hbo- en wo-niveau. De vele korter durende cursussen op deze niveaus, zoals die van GO Opleidingen, en de meer specialistische zoals die voor mediacoach en community librarian blijven in dit artikel buiten beschouwing; ze komen in IP begin 2019 aan bod als de inventarisatie is voltooid.
Privacy en cookies: Deze site maakt gebruik van cookies. Door verder te gaan op deze site, ga je akkoord met het gebruik hiervan.
Voor meer informatie, onder andere over cookiebeheer, bekijk je:
Cookiebeleid