Dutch universities have taken significant steps in the direction of open access publishing of academic work. At the close of 2013, state secretary (deputy minister) Sander Dekker of Education, Culture and Science took everybody in Dutch academia by surprise in announcing he would change the law in case the big science publishers wouldn’t co-operate in the transition to open access (OA).
Since long, the university libraries (together with the Royal Library) have negotiated with scientific publishers on a national level in the so-called UKB consortium. Until recently a delegation of library directors went to the negotiation table. Dekker’s announcement triggered university rectors to declare the big deal negotiations Chefsache, as the former German Chancellor Schröder used to call it, and to take over the lead. The seat of the library consortium was taken over by university rectors representing the Association of Dutch Universities (VSNU). Library directors were still involved, functioning as linking pin between the negotiators and the needs of professors, researchers and students.
Four big deals
And not without success. Quite progressive deals were closed with Springer and SAGE. Scholars working in Dutch universities can now publish their work in gold open access in all journals of these publishers without extra costs. In these two deals, a solution was found for the pressing problem of the financial burden in the transition phase. After all, having to pay article processing charges (APCs) alongside licence fees to continuing access to the non-OA articles by researchers from outside the Netherlands wasn’t too appealing. Springer and SAGE agreed to open up their subscription journals and their open access platforms for scholars working at Dutch universities and research institutions. The latter can publish their papers in open access without paying additional APCs while the license fees for the – now hybrid – subscription journals remains roughly the same.
A somewhat less rosy picture emerged from the deal that VSNU and Elsevier announced in December 2015. Basically, the contours of the ‘agreement in principle’, the details of which are yet to be unveiled, are in the same vein as those of the Springer and SAGE deals. Publishing in open access will be without extra costs for researchers with a Dutch affiliation. However, Elsevier negotiated out a ceiling percentage of 30% open access articles in 2018 that are to be published in a selection of journals both parties still have to agree upon. Whether this will be hybrid journals only, or also open access journals (Elsevier has quite a list of such journals, as well as a megajournal open to all scientific disciplines called Heliyon) is still uncertain. Regardless, the agreement leaves it up to the universities to decide which papers of which scholars are eligible for publication in open access and which are not. (There are more pleasant tasks for university administrators.) In 2018, a reassessment of the situation will be made by both parties to see which further steps toward OA – if at all – will be taken.
What surprises most is that the agreement is completely at odds with NWO’s new open access policy.
A few weeks ago, another deal was announced, now with John Wiley and Sons, Inc. Compared with the Elsevier deal, the conditions of this one are more favourable from the universities’ point of view. From 2016-2019 – one year longer than with Elsevier – researchers at Dutch universities and affiliated research institutions will have continued access to all Wiley subscription content. Also, the deal enables publishing 100% of the Dutch papers in open access in Wiley’s hybrid journals, the number of which will increase to around 1,400 titles. But here’s the catch: in Wiley’s hybrid journals only. Wiley does have a portfolio of full OA titles. However, these are not included in the arrangement. If authors with a Dutch affiliation insist on publishing their work in one of these titles, they will have to pay APCs like everyone else. What surprises most is that this agreement is completely at odds with the new open access policy of NWO. This organization, the most important Dutch science funder, discourages hybrid open access by actually stating that this form of OA publishing will not be supported with its funds. As for VSNU itself, its web pages about its open access policy do not even mention the hybrid option.
Nederland heeft de wind er flink onder. Het kabinet heeft open access tot een van de speerpunten van het EU-voorzitterschap gebombardeerd. Met ingang van dit jaar ligt er een deal over een geleidelijke overgang naar het ‘open’ publiceren van wetenschappelijk werk in de tijdschriften van uitgever Elsevier. ‘Dutch lead European push to flip journals to open access,’ kopte Nature begin januari. Bij in open access gepubliceerde boeken spreekt OAPEN internationaal een woordje mee. En ook kwaliteitsbewakers SciRev en QOAM zijn Nederlands.
Natuurlijk zijn er kanttekeningen bij deze push naar open access te maken. Sommigen zouden de middle men, de grote uitgevers, het liefst helemaal uit de publicatieketen slopen. Hun argument: de wetenschap zelf moet het intellectuele eigendom beheren. Door een deel van de auteursrechten over te doen aan uitgevers hebben die de toegang tot de wetenschappelijke productie in beheer. Minder kapitaalkrachtige universiteiten kunnen hun studenten en personeel daardoor geen toegang bieden tot onderzoeksliteratuur, terwijl grote uitgevers de hoofdprijs kunnen vragen aan onderzoeksinstellingen in rijkere regio’s. Een platform als Scientific Electronic Library Online (SciELO) in de Latijns-Amerikaanse landen laat zien dat onderzoeksinstellingen heel goed zelf artikelen in open access kunnen publiceren. Tegen een fractie van de kosten die uitgevers in rekening brengen.
Voor je het weet sta je als uitgever op een zwarte lijst zonder dat je weet waarom.
Een heel ander bezwaar is dat open access het publicatiesysteem juist ondergraaft. Iedereen die genoeg geld meebrengt kan, ongeacht de wetenschappelijke kwaliteit, iets gepubliceerd krijgen, aldus de critici. Een prominente vertegenwoordiger van dit standpunt is Jeffrey Beall, universiteitsbibliothecaris te Denver. Op zijn blog scholarlyoa.com houdt hij een lijst bij van wat hij ‘roofuitgevers’ noemt. Inderdaad heeft de open accessbeweging malafide types aangetrokken die proberen een slaatje te slaan uit het nieuwe uitgeefmodel. Ondanks ronkende beloftes van peer review en digitale duurzaamheid doen ze niet veel meer dan je artikel online zetten en daar honderden euro’s voor incasseren.
Uit de open access-hoek krijgt Beall’s list niettemin de wind van voren. Belangrijkste bezwaar tegen zijn werkwijze is het gebrek aan transparantie. Voor je het weet sta je als uitgever op een zwarte lijst zonder dat je weet waarom. Het overkwam het Zwitserse Frontiers, een relatief grote speler. Opgericht in 2007 door neurowetenschappers, publiceert deze uitgever inmiddels meer dan vijftig open access-titels. Naar aanleiding van een aantal berichten van verontruste wetenschappers besloot Beall de Zwitsers op zijn zwarte lijst te plaatsen. Opmerkelijk, omdat Frontiers lid is van COPE, SPARC Europe en OASPA, clubs die een kwaliteitsstandaard nastreven in open access uitgeven.
Het aan de kaak stellen van malafide uitgeefpraktijken is uitstekend. Dat één bibliothecaris dit doet op ontransparante wijze is dat niet. Universiteitsbibliothecarissen dienen binnen zowel de wetenschappelijke als de bibliothecaire ethiek te opereren. Als de bibliotheekgemeenschap wil blijven blacklisten, zijn heldere criteria, openheid over de beslissingsgronden en een mogelijkheid tot verweer nodig. Bealls mist doet het imago van de beroepsgroep geen goed. Frontiers staat nog altijd op de zwarte lijst en maar één bibliothecaris weet waarom.
Deze column verscheen in Vakblad IP, jaargang 20 nummer 1, 28 januari 2016.
Postscriptum, 3 februari:Walt Crawford heeft op 30 januari in een blogpost met de veelzeggende titel ‘Trust me’ uiteengezet dat bij zeven van elke acht titels op Bealls lijst geen rechtvaardiging wordt gegeven waarom ze op de lijst staan. Kijk je nog iets kritischer, dan blijven er van de 1834 titels 156 over. En zoals Jan Velterop op 2 februari betoogt, kun je ‘roofuitgevers’ zien als een teken van een zich ontwikkelende markt voor wetenschappelijk publiceren die er tot voor kort niet was.
Postscriptum, 11 februari: Op 8 februari publiceerde groepsblog The Scholarly Kitchen een interview met Jeffrey Beall over zijn werkwijze. Dit gesprek genereerde aardig wat commentaar, onder meer van Walt Crawford die zijn tellingen (zie postscriptum hierboven) verdedigt.
Datafabricatie. Wel eens van gehoord? Of p-hacking? Beide zijn vormen van wetenschappelijke zwendel. In het eerste geval tik je à la Diederik Stapel je data zelf in. Je doet dat net zo lang tot de analyse van die data laat zien wat je hoopte aan te tonen. Bij p-hacking gebruik je wel echte data. Je analyseert een eind weg, verwijdert ‘cases die niet zo goed in het algemene beeld passen’, net zo lang tot je iets interessants tegenkomt. Wetenschappelijke tijdschriften, zeker de meest prestigieuze, zijn namelijk dol op ‘nieuwe inzichten’. Ze publiceren niet snel onderzoek dat, in jargon, de nulhypothese ondersteunt, oftewel geen statistisch significant effect laat zien.
Gelukkig heeft de wetenschap een immuunsysteem om ziektes als deze te lijf te gaan. Om de haverklap verschijnen er thans studies die met statistische methoden op zoek gaan naar datafabricatie en p-hacking. Zulk onderzoek wordt eenvoudiger doordat grote aantallen wetenschappelijke papers digitaal beschikbaar zijn. Althans: zouden moeten zijn. Het is helaas nog niet algemeen bekend dat open access meer is dan gratis toegang alleen. Je moet ook een lokale kopie kunnen maken van grote hoeveelheden artikelen om er de relevante data uit te kunnen halen. En dat moet auteursrechtelijk zijn toegestaan.
Het is helaas nog niet algemeen bekend dat open access meer is dan gratis toegang alleen.
Publicatieplatforms als PeerJ en PLOS doen niet moeilijk. Alles verschijnt daar onder een Creative Commons-licentie (cc-by) die content mining (ook wel text and data mining, TDM) mogelijk maakt. Bovendien zetten ze op aanvraag een dump van de benodigde artikelen voor je klaar. Maar mik je op een goede afspiegeling van een wetenschappelijke discipline, dan ben je óók aangewezen op grote uitgevers die ‘hun’ copyrighted content niet zo makkelijk vrijgeven. Via een API kun je soms wel bij dat materiaal. Daarvoor moet je dan wel licentieovereenkomsten aangaan die een combinatie van data uit verschillende bronnen weer onmogelijk maken. De universiteitsbibliotheken zijn hier kritisch over en de Europese Commissie lijkt een oplossing te gaan aandragen. Brussel creëert echter nieuwe mist door dit alleen toe te staan voor onderzoeksorganisaties die ‘in het publieke belang’ werken. Wat dat zijn? Daar mogen advocaten, rechters en het Europese Hof weer jaren over gaan stoeien.
Open access heeft de wind mee. Zo is er per 1 juli een artikel in de auteurswet terecht gekomen dat het mogelijk maakt je werk binnen redelijke termijn online te zetten. Vanaf december moeten ontvangers van NWO-subsidies ervoor zorgen dat hun publicaties per direct voor iedereen beschikbaar zijn. Jammer genoeg lijkt open access tegelijkertijd te verwateren tot toegang alleen en wordt hergebruik niet genoemd. Zo schrijft de NWO-richtlijn geen licenties voor die ook content mining mogelijk maken. Navraag leert dat dit uiteindelijk wel onderdeel van het NWO-beleid zal worden.
Content mining heeft grote potentie voor de wetenschap. Om fraude op te sporen en om nieuwe vragen te beantwoorden. Maar dan moet het wel mogen.
Deze column verscheen in Vakblad IP, jaargang 19 nummer 9, 17 december 2015.
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here:
Cookiebeleid